Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6723

Datum uitspraak2009-08-26
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers09/446 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de stelling van appellante dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat in dit geding niet aan de orde kan komen, omdat appellante en het Uwv in het uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel van de rechtbank omtrent de medische grondslag van de arbeidsongeschiktheids-beoordeling in de uitspraak van 15 januari 2007 hebben berust. Daarmee is deze grondslag tussen partijen komen vast te staan. In dit oordeel ligt besloten dat het beroep van appellante op nadere medische gegevens, nog daargelaten dat deze informatie niet ziet op de hier in geding zijnde datum, geen doel kan treffen. Ook de stelling van appellante dat de bezwaarverzekeringsarts door het vaststellen van een nieuwe FML op 16 juli 2007 de gehele medische beoordeling weer binnen het bereik van een beoordeling door de rechter heeft gebracht berust op een onjuiste zienswijze. De Raad verenigt zich voorts met het oordeel van de rechtbank dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 6 augustus 2007 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de geselecteerde functies qua belasting binnen de belastbaarheid van appellante blijven. Ook heeft de rechtbank naar het oordeel van de Raad voldoende overtuigend gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies ondanks de bij aspect 5.11 van de FML gegeven aanvullende beperking, dat de mogelijkheid tot vertreden aanwezig dient te zijn, passend zijn. Hetgeen daartegen door appellante in hoger beroep is aangevoerd, kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden.


Uitspraak

09/446 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2008, 07/2559 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 26 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2009. Appellante is, met schriftelijk bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad overweegt naar aanleiding van het verzoek van appellante dat er geen termen aanwezig zijn voor een hernieuwde behandeling ter zitting, aangezien de van belang zijnde feiten en omstandigheden alsmede de standpunten van partijen duidelijk uit de gedingstukken blijken. 2. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden. 2.1. Appellante is op 1 oktober 2002 uitgevallen voor haar werk als parttime telefoniste/receptioniste met post-whiplashklachten. Na het voltooien van de wachttijd is haar met ingang van 30 september 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 2.2. Bij besluit van 7 september 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 20 september 2004 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% was. Bij besluit van 9 februari 2005 is het bezwaar tegen voornoemd besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft daartegen beroep ingesteld. 2.3. De rechtbank heeft, na inschakeling van de neuroloog G.J. Lambrechts, bij uitspraak van 15 januari 2007 overwogen dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen er niet van overtuigd te zijn dat appellante geschikt moet worden geacht voor haar eigen werk. Over de subsidiaire grondslag van de schatting, inhoudende dat appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te verrichten, heeft de rechtbank geoordeeld, dat het Uwv onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat deze functies binnen haar belastbaarheid vallen en voorts overwogen dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) een verstopte beperking bevat bij aspect 5.11 (specifieke voorwaarden voor statische houdingen) en daarom onjuist is ingevuld. Gelet hierop heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 februari 2005 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Partijen hebben tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel aangewend. 2.4. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts na dossieronderzoek geoordeeld dat de beperkende toelichting bij aspect 5.11 van de FML niet nodig is en deze verwijderd. Uitgaande van de aldus aangepaste FML van 16 juli 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 6 augustus 2007 de destijds passend geachte functies met een nadere toelichting vanwege mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellante onverminderd geschikt geacht en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ongewijzigd op minder dan 15% berekend. Bij besluit op bezwaar van 13 augustus 2007, hierna: bestreden besluit, heeft het Uwv de schatting per 20 september 2004 op de subsidiaire grondslag gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak, voorzover van belang, overwogen dat in de uitspraak van 15 januari 2007 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel is gegeven over de medische beperkingen en dat, nu partijen daarin hebben berust, de rechtbank aan de stelling van appellante dat haar medische beperkingen zijn onderschat, niet meer toekomt. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat met de voornoemde uitspraak eveneens is komen vast te staan dat het Uwv de in de eerder FML op aspect 5.11 verstopte beperking zichtbaar diende te maken en dat deze uitspraak geen ruimte liet om met een aanvullende motivering deze beperking uit de FML te verwijderen. Ook vanwege het feit dat het Uwv ter zitting van de rechtbank de mening was toegedaan dat de WAO-uitkering eerst per 7 november 2004 kon worden ingetrokken heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Vervolgens heeft de rechtbank, gelet op de in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb neergelegde mogelijkheid om te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen besluit, zoals de vertegenwoordiger van het Uwv ter zitting van de rechtbank heeft verzocht, beoordeeld of de voor appellante geselecteerde functies terecht in medisch opzicht geschikt zijn geacht voor appellante. De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord en daartoe betekenis toegekend aan het voornoemde rapport van 6 augustus 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van medewerker bank, schadecorrespondent en telefonist/receptionist voldoende mogelijkheden tot vertreding bieden en de belastbaarheid van appellante bij aspect 5.11 van de FML niet overschrijden. Dit heeft de rechtbank tot de slotsom geleid dat de intrekking van de WAO-uitkering met ingang van 7 november 2004 op een deugdelijke grondslag berust. De rechtbank heeft daarop het beroep tegen het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het oordeel van de rechtbank over de intrekking per 7 november 2004 in de plaats treedt van het vernietigde besluit. 4. In hoger beroep heeft appellante zich gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat de medische beperkingen niet meer aan de orde gesteld kunnen worden en is aangegeven dat haar beperkingen onvoldoende zijn meegenomen in de FML. Voorts heeft appellante aangevoerd dat het Uwv niet zorgvuldig heeft getoetst en evenmin op deugdelijke wijze heeft gemotiveerd waarom de voor haar geselecteerde functies geschikt zijn. 5. De Raad oordeelt als volgt. 5.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de stelling van appellante dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat in dit geding niet aan de orde kan komen, omdat appellante en het Uwv in het uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel van de rechtbank omtrent de medische grondslag van de arbeidsongeschiktheids-beoordeling in de uitspraak van 15 januari 2007 hebben berust. Daarmee is deze grondslag tussen partijen komen vast te staan. In dit oordeel ligt besloten dat het beroep van appellante op nadere medische gegevens, nog daargelaten dat deze informatie niet ziet op de hier in geding zijnde datum, geen doel kan treffen. Ook de stelling van appellante dat de bezwaarverzekeringsarts door het vaststellen van een nieuwe FML op 16 juli 2007 de gehele medische beoordeling weer binnen het bereik van een beoordeling door de rechter heeft gebracht berust op een onjuiste zienswijze. 5.2. De Raad verenigt zich voorts met het oordeel van de rechtbank dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 6 augustus 2007 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de geselecteerde functies qua belasting binnen de belastbaarheid van appellante blijven. Ook heeft de rechtbank naar het oordeel van de Raad voldoende overtuigend gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies ondanks de bij aspect 5.11 van de FML gegeven aanvullende beperking, dat de mogelijkheid tot vertreden aanwezig dient te zijn, passend zijn. Hetgeen daartegen door appellante in hoger beroep is aangevoerd, kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden. 5.3. Hetgeen is overwogen onder 5.1 en 5.2 brengt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) M.A. van Amerongen. TM