Jurisprudentie
BJ6711
Datum uitspraak2009-08-28
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5147 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5147 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag. Voor appellant is een beperking vastgesteld ten aanzien van het aspect, omgaan met conflicten. Appellant wordt uitsluitend in staat geacht een conflict met agressieve of onredelijke mensen in telefonisch of schriftelijk contact te hanteren. De passendheid van de functie telefoniste/receptioniste bij een zorgverzekeraar voor appellant daarom - op zijn minst genomen - zeer twijfelachtig, aangezien deze functie ook balie werk omvat met persoonlijk contact met eventueel agressieve mensen. Geen toereikende arbeidskundige grondslag.
Uitspraak
08/5147 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 8 juli 2008, 07/241 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Reitsma, werkzaam bij CNV Hout en Bouw te Drachten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 16 december 2008.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Reitsma voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als vertegenwoordiger houtplaatmaterialen gedurende 40 uur per week toen hij op 21 november 1996 uitviel wegens psychische klachten en rugklachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd is aan hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Met ingang van 1 oktober 1997 heeft appellant zijn werkzaamheden weer hervat als vertegenwoordiger bij een houtbedrijf gedurende 24 uur per week. Wegens toegenomen klachten is de WAO-uitkering van appellant tweemaal tijdelijk verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vanaf 1 juli 2003 is de WAO-uitkering weer berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Op 7 juli 2005 heeft appellant zich ziek gemeld wegens toegenomen rugklachten. Appellant was toen op basis van een proefplaatsing werkzaam als vertegenwoordiger bij een houtbedrijf. Hij ontving op dat moment een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet, naast zijn gedeeltelijke WAO-uitkering.
1.3. In het kader van deze ziekmelding is appellant op 8 november 2005 onderzocht door verzekeringsarts N.J. van Tilburg. Blijkens zijn rapport van 12 juni 2006 is door de verzekeringsarts naast het spreekuuronderzoek dossierstudie verricht en informatie verkregen van de behandelend neuroloog A.E. Bollen van 18 november 2005. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant per 4 weken na 7 juli 2005 op medische gronden, op basis van toegenomen rugklachten, tijdelijk volledig arbeidsongeschikt is en dat appellant per 8 november 2005 weer benutbare restcapaciteit heeft. Daarbij dient volgens de verzekeringsarts rekening te worden gehouden met de spanningsgevoelige persoonlijkheidsstructuur van appellant en met beperkingen ten aanzien van zwaar rugbelastende arbeid en de rechter schouder. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 juni 2006. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige M. van der Aart in zijn rapport van 3 juli 2006 geconcludeerd dat appellant met inachtneming van de vastgestelde beperkingen geschikt is voor een aantal functies, op grond waarvan het verlies aan verdienvermogen wordt berekend op 56,32%. Bij besluit van 18 juli 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 4 augustus 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en per 5 september 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.4. In de bezwaarfase is bezwaarverzekeringsarts K.J. van Haeringen bij de hoorzitting aanwezig geweest. Tevens heeft hij dossierstudie verricht, waarbij de door appellant overgelegde patiëntenkaart van de huisarts van 8 augustus 2006 en de daarin opgenomen brieven van de revalidatie-arts L.D.W. Vos van 30 januari 2006, 9 juni 2006 en 16 juni 2006, zijn betrokken. Na weging van de beschikbare medische gegevens is de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 20 december 2006 tot de conclusie gekomen dat zowel de lichamelijke als de psychische belastbaarheid enigszins moet worden bijgesteld. De gewijzigde belastbaarheid is weergegeven in een FML van 20 december 2006. Bezwaararbeidsdeskundige J. Langebeeke heeft vervolgens de passendheid van de geduide functies opnieuw beoordeeld en in zijn rapport van 31 januari 2007 geconcludeerd dat twee functies komen te vervallen, maar dat er voldoende geschikte functies resteren om de schatting op te baseren. Appellant wordt in staat geacht om de functies telefonist (sbc-code 315120), medewerker bank (sbc-code 516070) en wikkelaar (sbc-code 267050) te verrichten, op grond waarvan het verlies aan verdienvermogen is berekend op 61,07%. Bij besluit van 1 februari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juli 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een zorgvuldige en toereikende medische grondslag. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische informatie van de behandelend sector, waaronder een brief van huisarts Roukema van 25 september 2007 en een verklaring van psychiater Ariëns van 11 juni 2007, niet tegenstrijdig kan worden geacht aan de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv, onder verwijzing naar de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige, voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat appellant, gelet op zijn beperkingen, de geduide functies kan verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte bezwaren in essentie herhaald. Deze komen erop neer dat hij maximaal 24 uur per week kan werken. Voorts heeft de rechtbank zijn psychische klachten onvoldoende meegewogen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een nieuwe verklaring van zijn behandelend psychiater Ariëns van 27 mei 2008 overgelegd en gewezen op de reeds in beroep overgelegde brief van zijn huisarts van 25 september 2007. De geduide functies zijn ongeschikt vanwege zijn beperkingen, ondermeer ten aanzien van zitten en omgaan met conflicten.
4.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank en stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank. Evenals de rechtbank heeft ook de Raad uit de brief van de huisarts van 25 september 2007 niet kunnen afleiden op grond waarvan hij appellant voor minder dan 25% belastbaar acht. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische aspecten aangevoerd, behalve de brief van psychiater Ariëns van 27 mei 2008, die door de rechtbank niet in de procedure was toegelaten met het oog op de goede procesorde. Ook deze brief leidt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad sluit zich aan bij de overweging van de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 16 december 2008 dat de brief van de psychiater geen gegevens bevat die een ander licht kunnen werpen op de belastbaarheid van appellant per de datum in geding.
4.2. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag overweegt de Raad als volgt.
4.2.1. In zijn rapport van 31 januari 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige de (resterende) geduide functies wat betreft de passendheid daarvan voor appellant in medisch opzicht van een toelichting voorzien. In beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 21 april 2008 een nadere toelichting op de functies gegeven in reactie op de beroepsgronden. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat met deze rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige de passendheid van de geduide functies voldoende is onderbouwd, met uitzondering evenwel van de functie telefoniste/receptioniste bij een zorgverzekeraar (functienummers 8211-0079-007 en - 008), behorend tot de functie telefonist, receptionist (sbc-code 315120). In de FML is voor appellant een beperking vastgesteld ten aanzien van het aspect 2.8, omgaan met conflicten. Appellant wordt uitsluitend in staat geacht een conflict met agressieve of onredelijke mensen in telefonisch of schriftelijk contact te hanteren. Door appellant is in de voorafgaande procedures en in hoger beroep aangevoerd dat in de functie telefoniste/receptioniste bij een zorgverzekeraar - naast telefonisch en schriftelijk contact - vanwege baliewerk ook sprake is van persoonlijk contact met eventueel agressieve mensen.
Naar het oordeel van de Raad is door het Uwv op deze grief onvoldoende ingegaan. In het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 21 april 2008 is hierover aangegeven dat indien sprake is van persoonlijk contact met agressieve mensen, dit in de functiebelasting onder aspect 2.8 zou staan, terwijl daar slechts wordt vermeld dat in telefonisch of schriftelijk contact moet worden omgegaan met agressieve en onredelijke mensen. De Raad merkt op, onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting, dat blijkens aspect 2.12 in de functie sprake is van veelvuldig contact met klanten, die zowel telefonisch als aan de balie te woord worden gestaan. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden, zoals ook door de gemachtigde van het Uwv ter zitting is erkend, dat in deze functie agressieve mensen ook in persoonlijk contact te woord moeten worden gestaan. Dit verdraagt zich niet met de beperking op 2.8 in de FML. Naar het oordeel van de Raad is de passendheid van de functie telefoniste/receptioniste bij een zorgverzekeraar voor appellant daarom - op zijn minst genomen - zeer twijfelachtig. De Raad acht het in dit stadium van de hoger beroepsprocedure niet aangewezen om het Uwv - zoals door zijn gemachtigde ter zitting is verzocht - in de gelegenheid te stellen de passendheid nader door de bezwaararbeidsdeskundige te laten motiveren, waarbij de Raad mede laat wegen dat de desbetreffende grief van appellant reeds in een vroeg stadium van de procedure naar voren is gebracht. Deze functie kan daarom niet meedoen aan de schatting.
Na het vervallen van de functie telefoniste/receptioniste bij een zorgverzekeraar resteren er van de functie telefonist, receptionist (sbc-code 315120) onvoldoende arbeidsplaatsen als vereist op grond van het voor appellant toepasselijke Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2000, 307), waardoor de gehele functie telefonist, receptionist (sbc-code 315120) komt te vervallen. In plaats van deze functie kan de functie elektronica monteur (sbc-code 267040) aan de schatting ten grondslag worden gelegd. De passendheid in medisch opzicht van deze functie is naar het oordeel van de Raad in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 31 januari 2007 voldoende onderbouwd. Van de zijde van het Uwv is ter zitting aangegeven dat het vervallen van de functie telefoniste, receptioniste (sbc-code 315120) waarschijnlijk leidt tot indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse.
4.2.2. De Raad concludeert dat het bestreden besluit een toereikende arbeidskundige grondslag ontbeert.
4.3. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit komen voor vernietiging in aanmerking. Het Uwv dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5. Het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming door het Uwv noodzakelijk is en zich derhalve nog niet laat beoordelen of en zo ja in welke omvang sprake is van door het besluit geleden renteschade. Het Uwv zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag of er termen zijn om renteschade te vergoeden.
6. Wel bestaat er aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 1 februari 2007 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.288,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht, in totaal € 146,-, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van M. van der Vos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. van der Vos.
TM