Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6695

Datum uitspraak2009-08-26
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers90482 / HA ZA 08-587
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naheffingsaanslag fosfaatheffing. Dwangbevel. Verzetprocedure.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 90482 / HA ZA 08-587 Vonnis van 26 augustus 2009 in de zaak van [x], wonende te [woonplaats], eiser in het verzet, advocaat mr. drs. K.O. de Jongh, kantoorhoudende te Leeuwarden, tegen het publiek rechterlijk lichaam DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST HEERENVEEN, gevestigd te Heerenveen, gedaagde in het verzet, advocaat mr. E.E. Schipper, kantoorhoudende te Amsterdam. Partijen zullen hierna [x] en de Ontvanger genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de conclusie van antwoord - het proces-verbaal van comparitie van 2 februari 2009. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Op 13 augustus 2000 is [x] uitgenodigd tot het doen van aangifte van de verfijnde mineralenheffing (fosfaat- en stikstofheffing) en van de bestemmingsheffing voor het jaar 1999. 2.2. Op 21 september 2000 is een op 6 september 2000 gedateerde aangifte van [x] door het Bureau Heffingen ontvangen. In deze door de toenmalige accountant van [x] ([a] van Gibo Accountants en Adviseurs) opgestelde en door [x] ondertekende aangifte, is ter zake van fosfaatheffing een bedrag van ƒ 28.377,00 berekend, ter zake van stikstofheffing een bedrag van ƒ 17.340,00 en ter zake van bestemmingsheffing een bedrag van ƒ 400,00, te weten in totaal een bedrag van ƒ 46.117,00. 2.3. Op 6 september 2000 is door [x] bezwaar aangetekend tegen de berekende verfijnde mineralenheffing 1999 ter grootte van ƒ 46.117,00, welke heffing zou zijn ontstaan door een te grote aanvoer van fosfaat in organische dierlijke meststoffen. In dit door [x] ondertekende bezwaarschrift is onder meer het volgende vermeld: "[…] De aanvoer van organische mest is echter buiten mijn medeweten en zonder mijn goedkeuring over mijn land uitgereden. Wegens ernstige gezondheidsklachten en een periode van ziekenhuisopname mijnerzijds, heeft mijn zoon zich buiten mijn medeweten en zonder mijn goedkeuring door handelaren over laten halen deze mest aan te laten voeren. De mestbonnen zijn dan ook niet door mij ondertekend. Mijn zoon heeft ten aanzien van de bedrijfsvoering op mijn bedrijf geen enkele zeggenschap en kon deze afspraken dan ook niet maken. De mest was echter ondertussen al wel over mijn land uitgereden. […]" 2.4. Op 26 juli 2001 heeft de toenmalige accountant van [x] ([b] van AVM Accountants en adviseurs) de Algemene Inspectie Dienst (AID) verzocht een onderzoek in te stellen naar een negental mesttransporten die blijkens afleveringsbewijzen dierlijke meststoffen in het jaar 1999 zouden hebben plaatsgevonden door Tanktransport en mesthandel [c] te [woonplaats] - hierna: [c] - aan [x]. In deze brief is aangegeven dat deze mesttransporten volgens [x] nimmer hebben plaatsgevonden en dat de op de afleveringsbewijzen aanwezige handtekeningen niet van hem afkomstig zijn. 2.5. De AID heeft vervolgens een onderzoek ingesteld. Op 30 augustus 2001 zijn [x] en zijn zoon [d] door de AID gehoord. Beiden hebben toen aangifte gedaan van vermoedelijke overtreding van het Wetboek van Strafrecht, valsheid in geschrifte ten aanzien van opgemaakte afleveringsbewijzen dierlijke meststoffen. Op 4 september 2001 zijn [b] (AVM Accountants en adviseurs) en [a] (Gibo Accountants en adviseurs) door de AID als getuigen gehoord. Op 29 januari 2002 zijn een tweetal chauffeurs van [c] - te weten [e] en [f] - alsmede een vriend van [d] ([g]) als getuigen gehoord. Op 5 februari 2002 is [x] als verdachte gehoord. 2.6. De AID heeft in haar rapport van 21 maart 2002 onder meer het volgende vermeld: "[…] Aan de hand van de verantwoorde ritten op de rittenstaten, tijdstippen, laad-, losadres, tijdstippen en plaatsen van uitgevoerde wegingen, tijden en afstanden afgelezen op de tachograafschijven, aantekeningen in de planningsagenda in relatie tot de afleveringsbewijzen dierlijke meststoffen (laad- en losbonnen), concludeerden wij dat het zeer aannemelijk is dat alle leveranties door intermediaire onderneming [c] aan afnemer mestproducent [x] zijn geleverd. In de onderzochte administratie voornoemd (bescheiden en documenten) zijn geen afwijkende gegevens gevonden, welke het niet aannemelijk maken dat de leveranties niet zouden hebben plaatsgevonden. […] 6. SAMENVATTING Naar aanleiding van het ingestelde administratieve onderzoek, aan de hand van de bescheiden en documenten hiervoor beschreven, in relatie tot de afgelegde verklaringen concluderen wij dat de leveranties dierlijke meststoffen, door aangever [x] betwist, wel degelijk op zijn veebedrijf zijn afgeleverd. […]" 2.7. De inspecteur van de Dienst Regelingen heeft het onder sub 2.3. bedoelde bezwaar van [x] bij uitspraak op bezwaar van 27 juni 2001 ongegrond verklaard. 2.8. Omdat [x] de door hem aangegeven belastingbedragen aan fosfaat- stikstof en bestemmingsheffing niet voldeed, heeft de inspecteur van de Dienst Regelingen op 1 juli 2002 aan [x] de volgende naheffingsaanslagen opgelegd: - een naheffingsaanslag fosfaatheffing waarin een belastingbedrag is begrepen van ƒ 28.377,00 (€ 12.876,92); - een naheffingsaanslag stikstofheffing waarin een belastingbedrag is begrepen van ƒ 17.340,00 (€ 7.868,54); - een naheffingsaanslag bestemmingsheffing waarin een belastingbedrag is begrepen van ƒ 400,00 (€ 181,51). De in de naheffingsaanslagen begrepen belastingbedragen zijn vastgesteld overeenkomstig de bedragen uit de aangifte van [x]. De naheffingsaanslagen zijn verhoogd met de volgende verzuimboetes: - de naheffingsaanslag fosfaatheffing met een verzuimboete wegens het niet of niet volledig betalen van de berekende fosfaatheffing van ƒ 283,77 (€ 128,77); - naheffingsaanslag stikstofheffing met een verzuimboete wegens het niet of niet volledig betalen van de berekende stikstofheffing van ƒ 173,40 (€ 78,68); - naheffingsaanslag bestemmingsheffing met een verzuimboete wegens het niet of niet volledig betalen van de berekende bestemmingsheffing van ƒ 40,00 (€ 18,15). 2.9. Tegen de hiervoor onder sub 2.8. genoemde naheffingsaanslagen heeft [x] op 23 maart 2006 een bezwaarschrift ingediend. 2.10. Bij uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2006 heeft de inspecteur van de Dienst Regelingen het bezwaar van [x] niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet was ingediend binnen de wettelijke bezwaartermijn van zes weken. Ambtshalve is overwogen dat het bezwaarschrift geen aanleiding geeft om de naheffingsaanslagen te verminderen. 2.11. Ter invordering van (enkel) de naheffingsaanslag fosfaatheffing van 1 juli 2002 heeft de Ontvanger een dwangbevel uitgevaardigd op 11 januari 2006. 3. De vordering 3.1. De vordering van [x] strekt ertoe, dat de rechtbank, bij vonnis, opposant zal verklaren goed opposant te zijn tegen de door dwangbevel en dit buiten effect stellen zal, dan wel het bedrag van het bedoeld dwangbevel in goede justitie te matigen, zulks met veroordeling van geopposeerde in de kosten van het geding. 3.2. De ontvanger voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan. 4. Het geschil en de beoordeling 4.1. [x] heeft aangevoerd dat de gronden waarop de fosfaatheffing aan hem is opgelegd zo twijfelachtig zijn dat de Ontvanger in redelijkheid niet tot zijn beslissing had kunnen komen om tot tenuitvoerlegging van de onderhavige naheffingsaanslag over te gaan. Bij een marginale toets van de materiële verschuldigdheid van de fosfaatheffing dient volgens [x] tot de conclusie te worden gekomen dat deze niet opgelegd had dienen te worden, zodat het dwangbevel dient te worden vernietigd. [x] heeft hiertoe aangevoerd dat het negental mesttransporten dat blijkens afleveringsbewijzen dierlijke meststoffen in het jaar 1999 zouden hebben plaatsgevonden door [c] aan [x] - en waarnaar het AID onderzoek heeft verricht - nimmer hebben plaatsgevonden. Volgens [x] zijn de handtekeningen die op deze afleveringsbewijzen zijn geplaatst niet afkomstig van hemzelf, dan wel van zijn familieleden. [x] heeft ook nimmer een vergoeding van [c] gekregen ter zake van deze beweerde mesttransporten. [x] heeft er op gewezen dat zodra het voor een leverancier/intermediair van mest lastiger dan wel duurder wordt om de mest kwijt te raken, het mogelijk aanlokkelijk voor hem wordt om de mestbonnen op een creatieve wijze in te vullen. 4.2. Ter comparitie van partijen heeft [x] erkend dat het verzet - zoals de Ontvanger had betoogd aan de hand van de stellingen van [x] - slechts betrekking heeft op een deel van het bedrag waarop het onderhavige dwangbevel betrekking heeft en wel op het bedrag dat betrekking heeft op de hiervoor bedoelde negen mesttransporten van [c], te weten een bedrag van in totaal € 6.307,55. 4.3. De rechtbank stelt voorop - zoals de Ontvanger terecht heeft aangevoerd - dat in een verzetprocedure tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, de gegrondheid van de aanslag waarop het dwangbevel is gebaseerd, in beginsel niet ter discussie staat. In artikel 17 lid 3 Invorderingswet is ook bepaald dat het verzet niet gegrond kan zijn op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Het voorgaande strookt ook met de formele rechtskracht die aan een dergelijke beschikking toekomt. 4.4. Ook een door [x] voorgestane marginale toetsing van de materiële verschuldigdheid van de meststoffenheffing, kan niet tot een toewijzing van de vordering van [x] leiden. Volgens de Ontvanger hebben de onderhavige negen mesttransporten door [c] aan [x] plaatsgevonden. De Ontvanger heeft er terecht op gewezen dat het in de onderhavige naheffingsaanslag fosfaatheffing van 1 juli 2002 begrepen belastingbedrag is vastgesteld conform de eigen aangifte van [x]. [x] - althans zijn toenmalige accountant - heeft in die aangifte (die door [x] is ondertekend) zelf opgegeven hoeveel fosfaat er op zijn bedrijf is aangevoerd en op basis daarvan is het verschuldigde bedrag door (de accountant van) [x] berekend. In het bezwaarschrift van 6 september 2000 heeft [x] erkend dat deze hoeveelheid mest daadwerkelijk over zijn land is uitgereden. Hij heeft zich toen echter op het standpunt gesteld dat dit door zijn zoon is geregeld, hetgeen buiten zijn medeweten en zonder zijn goedkeuring zou zijn geschied. Voor de verschuldigdheid van fosfaatheffing is echter slechts relevant dat een bepaalde hoeveelheid mest daadwerkelijk is aangevoerd. Weliswaar is het hiervoor bedoelde bezwaarschrift opgesteld door de toenmalige accountant van [x] - [a] (Gibo Accountants en adviseurs) - maar de Ontvanger mocht redelijkerwijze aannemen dat daartoe een toereikende volmacht door [x] was verleend, zodat [x] op de (beweerde) onjuistheid van deze veronderstelling op grond van artikel 61 lid 2 Burgerlijk Wetboek geen beroep kan doen. Bovendien heeft [a] als getuige in het onderzoek van de AID verklaard dat hij de zaak met [x] had besproken, dat het de woorden van [x] waren die hij op papier heeft gezet en dat het bezwaar nadrukkelijk het bezwaar van [x] was en ook door hem is ondertekend. Gelet op het voorgaande, alsmede gelet op het onderzoek en de conclusies van de AID, zoals neergelegd in het onder sub 2.6 genoemde rapport van 21 maart 2002 acht de rechtbank de thans door [x] ingenomen stelling dat de onderhavige negen mesttransporten van [c] nimmer hebben plaatsgevonden, onvoldoende onderbouwd. De omstandigheid dat [x] ten aanzien van de negen mesttransporten geen betaling van [c] heeft ontvangen - hetgeen blijkens de getuigenverklaring van [b] in het onderzoek van de AID volgens [c] op een vergissing berustte - is daartoe onvoldoende. De stelling van [x] zal dan ook worden gepasseerd. De vraag of de op de onderhavige afleveringsbewijzen geplaatste handtekeningen al dan niet afkomstig zijn van [x], van zijn familieleden/personeel, behoeft geen beantwoording. Voor de verschuldigdheid van de fosfaatheffing is dit - evenals de vraag of [x] al dan niet toestemming had gegeven voor de aanvoer van de onderhavige mest - niet van belang. 4.5. [x] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden vastgesteld op: - vast recht € 254,00 - salaris advocaat € 904,00 (2 punten x tarief EUR 452,00) Totaal € 1.158,00 5. De beslissing De rechtbank 5.1. wijst de vordering af, 5.2. veroordeelt [x] in de kosten van het geding, aan de zijde van de Ontvanger vastgesteld op € 254,00 aan verschotten en op € 904,00 aan salaris voor de advocaat. Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2009.?