Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6688

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804675/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 april 2008, kenmerk 2008-16207, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Beverwijk (hierna: de raad) bij besluit van 15 november 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Broekpolder zuidwest".


Uitspraak

200804675/1/R2. Datum uitspraak: 2 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 april 2008, kenmerk 2008-16207, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Beverwijk (hierna: de raad) bij besluit van 15 november 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Broekpolder zuidwest". Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2009, waar [appellant] en [gemachtigde], en het college vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door A.C. Rensen en W.G de Wit. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het plan voorziet in een uitbreiding van de huidige woonwijk Broekpolder in Beverwijk en maakt onder meer de aanleg van de zogenoemde Oostelijke Doorverbinding, een ontsluitingsweg langs de Conny Stuartlaan, mogelijk. Oostelijke Doorverbinding 2.3. [appellant] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeer (V)" voor zover daarmee een oostelijke ontsluitingsweg door de nieuwbouwwijk Broekpolder wordt mogelijk gemaakt. Hij stelt dat het plan ziet op een betrekkelijk gering gebied, waardoor de samenhang met de omgeving uit het oog is verloren en allerlei ontwikkelingen niet in het plan zijn betrokken. Tevens stelt [appellant] dat hij mede gelet op het bestemmingsplan "Broekpolder Beverwijk" uit 1999 en het Broekpolder beeldkwaliteitplan erop mocht vertrouwen dat de Oostelijke Doorverbinding elders zou worden aangelegd. Anders dan de raad stelt was [appellant] ten tijde van de aankoop van zijn woning dan ook niet van deze ontwikkeling op de hoogte, aldus [appellant]. Hij vreest dat de Oostelijke Doorverbinding ter hoogte van zijn woning aan de Conny Stuartlaan een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat in de vorm van geluidsoverlast en verslechtering van de luchtkwaliteit met zich zal brengen. Voorts vreest [appellant] dat door de wijk Broekpolder gevaarlijke stoffen zullen worden getransporteerd. 2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat voormeld plandeel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het recht. Daartoe voert het college onder meer aan dat van een gerechtvaardigd vertrouwen dat de Oostelijke Doorverbinding niet langs de Conny Stuartlaan zou worden aangelegd geen sprake is en dat geen sprake zal zijn van een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat voor de bewoners van de Conny Stuartlaan. 2.5. Ten aanzien van de gekozen begrenzing van het plan wordt overwogen dat aan de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt om deze te bepalen. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling echter geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid met de gekozen begrenzing heeft kunnen instemmen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de door [appellant] genoemde ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de mogelijke wijzigingen aan de nabijgelegen spoorlijn en eventuele aansluitingen op de A22, niet zodanig concreet zijn dat hiermee in het kader van de begrenzing van het plan rekening moest worden gehouden. 2.5.1. Het bestemmingsplan "Broekpolder Beverwijk" voorzag middels een wijzigingsbevoegdheid reeds in een weg ter plaatse. Ook wanneer van deze wijzigingsbevoegdheid ten tijde van de aankoop van de woning door [appellant] geen gebruik meer kon worden gemaakt, neemt dat niet weg dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Voor zover de Oostelijke Doorverbinding in strijd zou zijn met het Broekpolder beeldkwaliteitplan, merkt de Afdeling op dat van een gemeentelijk beeldkwaliteitplan gemotiveerd kan worden afgeweken, nu het geen algemeen verbindend voorschrift, maar beleid betreft. 2.5.2. Blijkens de stukken zijn verschillende akoestische onderzoeken verricht. De resultaten van het meest recente onderzoek betreft het rapport "Bestemmingsplan Broekpolder ZW, onderzoek geluidsbelasting" van M+P Raadgevende ingenieurs B.V. van 4 juni 2007. Naar aanleiding van dit rapport zijn voor een aantal woningen, onder andere voor de woning van [appellant], hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder vastgesteld. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het genoemde akoestische rapport gebreken dan wel leemten in kennis vertoont, dan wel dat de vastgestelde hogere grenswaarden ter plaatse van de woningen aan de Conny Stuartlaan zullen worden overschreden. 2.5.3. Er is onderzoek naar de luchtkwaliteit gedaan. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Bestemmingsplan Broekpolder Zuid-West te Beverwijk; luchtkwaliteit" van de milieudienst IJmond, van 14 februari 2007. Onder meer vanwege het beschikbaar komen van het model CAR II versie 6.1.1. is genoemd onderzoek aangevuld. De resultaten van dit aanvullende rapport zijn neergelegd in het rapport "Bestemmingsplan Broekpolder Zuid-West te Beverwijk; aanvulling luchtkwaliteitsonderzoek", van de milieudienst IJmond, van 20 september 2007. In laatstgenoemd rapport wordt net als in het eerstgenoemde rapport geconcludeerd dat aan de normen van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) kan worden voldaan. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie van genoemde rapporten in twijfel dient te worden getrokken. 2.5.4. Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Bij deze Wet is het Blk 2005 ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans aan de orde, van deze Wet zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer en bijlage 2 van die Wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze Wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit. Het onderhavige plan is vastgesteld op 15 november 2007 en derhalve is titel 5.2 en de daarbij behorende regelgeving van toepassing, hetgeen het college blijkens het bestreden besluit ook heeft onderkend. Uit artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder a, samen met het tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, volgt dat bestuursorganen de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan waarvan de uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen uitoefenen in gevallen waarin aannemelijk is gemaakt dat die uitoefening, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde. Uit de resultaten van de genoemde onderzoeken blijkt dat in 2010 en 2015 aan de grenswaarden in bijlage 2 van de Wet milieubeheer, die niet verschillen van de grenswaarden van het Blk 2005, zal worden voldaan. Gelet hierop staat artikel 5.16 van de Wet milieubeheer niet aan het plan in de weg. 2.5.5. Gezien het overwogene onder 2.5.2. en 2.5.4. hebben de raad en het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners aan de Conny Stuartlaan. Ook in hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd met betrekking tot het plandeel "Verkeer (V)" ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners aan de Conny Stuartlaan. Daarbij acht de Afdeling tevens van belang dat de afstand van de rand van de rijbaan tot de woningen aan de Conny Stuartlaan ten minste 35 meter zal bedragen. Voorts merkt de Afdeling op dat de raad heeft gesteld dat het niet de bedoeling is dat de Oostelijke Doorverbinding ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen zal worden aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. 2.5.6. Ten aanzien van het door [appellant] voorgestelde alternatief voor de Oostelijke Doorverbinding wordt overwogen dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. De Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. 2.5.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Verkeer (V)" heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt in zoverre evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant] is in zoverre ongegrond. Woondoeleinden 2.6. [appellant] stelt dat het plan wat betreft meergezinswoningen te hoge bebouwing mogelijk maakt. 2.6.1. Binnen het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" is op de plankaart op één plaats de aanduiding meergezinswoningen opgenomen. Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften mogen de meergezinswoningen uitsluitend worden gerealiseerd ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "meergezinswoningen". Ingevolge artikel 3, derde lid, onder f, van de planvoorschriften mag de hoogte van meergezinswoningen ten hoogste 42 meter bedragen. Gezien de reeds verstedelijkte omgeving heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene bebouwingshoogten ter plaatse van de gronden met de bestemming "Woondoeleinden (W)" niet onaanvaardbaar zijn. 2.6.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant] met betrekking tot het plandeel "Woondoeleinden (W)" heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt in zoverre evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant] is in zoverre ongegrond. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Tuit voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009 425.