Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6683

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808577/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Blaricum (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de aanbouw en overkapping aan de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200808577/1/H1. Datum uitspraak: 2 september 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 oktober 2008 in zaak nr. 07/691 in het geding tussen: [appellante] en het college van burgemeester en wethouders van Blaricum. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Blaricum (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de aanbouw en overkapping aan de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 4 januari 2007 heeft het college het door [appellante] (hierna: [appellante]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 oktober 2008, verzonden op 24 oktober 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 november 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 200808724/1/H1, ter zitting behandeld op 27 juli 2009, waar [appellante], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.R.M. van Lent, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren NH, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bouwwerken, tegen de aanwezigheid waarvan zij het college bij brief van 26 juli 2006 om handhavend optreden heeft verzocht, bouwvergunningvrije bouwwerken zijn als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Woningwet. Zij voert hiertoe aan dat de aanbouw dieper is dan 2,5 m, zodat deze niet bouwvergunningvrij is. Voorts is met het aanbrengen van de overkapping een dakoverstek gerealiseerd dat in strijd is met het bestemmingsplan, aldus [appellante]. Omdat geen bouwvergunning is verleend, heeft de rechtbank volgens haar ten onrechte geoordeeld dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. 2.1.1. Ingevolge artikel 43, aanhef en onder c, van de Woningwet is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of standplaats. Ingevolge artikel 2 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb), voor zover thans van belang, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt: a. het bouwen van een op de grond staande aan- of uitbouw van één bouwlaag aan een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken: 1. gebouwd aan: a. de oorspronkelijke achtergevel op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen, of b. een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerde oorspronkelijke zijgevel op meer dan 1 m van het voorerf en meer dan 1 m van het naburige erf, 2. niet hoger dan: a. 4 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein, b. 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van die woning of dat woongebouw, en c. de woning of het woongebouw, 3. gebouwd binnen de breedte van de gevel waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, 4. minder dan 2,5 m diep, 5. zij- of achtererf door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd, en 6. niet gebouwd aan een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid van de wet, aan een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de wet of aan een woning of woongebouw die of dat niet voor permanente bewoning is bestemd; b. het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag of een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat of die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken: 1. gebouwd op: a. het achtererf op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen, of b. een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijerf op meer dan 1 m van het voorerf, en c. indien de bruto-oppervlakte van het bijgebouw of de overkapping meer is dan 10 m²: meer dan 1 m van het naburige erf, 2. niet hoger dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein, 3. zij- of achtererf door dat bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd, 4. de totale bruto-oppervlakte van de op het erf aanwezige bouwvergunningsvrij gebouwde bijgebouwen en overkappingen minder dan 30 m², en 5. niet gebouwd bij een woning of woongebouw als bedoeld in artikel 45, eerste lid van de wet, bij een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de wet of bij een woning of woongebouw die of dat niet voor permanente bewoning is bestemd. 2.1.2. De aanbouw bevindt zich aan de noordelijke gevel over een breedte van ruim 6 m ter hoogte en aan weerszijden van de oorspronkelijke toegangsdeur van het perceel. De diepte van de aanbouw bedraagt 2,5, m ter hoogte van de oorspronkelijke toegangsdeur en 1,5 m respectievelijk 1,77 m ter hoogte van de daarnaast gelegen oorspronkelijke zijmuren. De overkapping is aangebracht over een breedte van 9 m en heeft een diepte die varieert van 1 m ter hoogte van de nieuwe toegangsdeur tot 2,77 m ter hoogte van de oorspronkelijke muur rechts van de toegangsdeur. 2.1.3. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank ten onrechte de bouw van de overkapping niet als een vergunningplichtige wijziging in het dakoverstek heeft aangemerkt, slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de overkapping geen onderdeel uitmaakt van het dakvlak van de woning, zodat de dakconstructie van de woning niet wordt gewijzigd door de overkapping. Voorts is in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de aanbouw en de overkapping terecht in overeenstemming met bepaalde in artikel 2, aanhef en onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van het Bblb heeft geacht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, anders dan [appellante] betoogt, de omstandigheid dat de oorspronkelijke gevel is vervangen door een nieuwe muur op dezelfde plaats - wat hiervan zij - niet maakt dat de aanbouw niet kan worden aangemerkt als gebouwd aan een oorspronkelijke zijgevel als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel a, onder 1 en onder b, van het Bblb. Voorts voldoen zowel de aanbouw als de overkapping aan hetgeen in het Bblb is bepaald ter zake van de in de desbetreffende onderdelen maximaal toegestane diepte. Dat de aanbouw en de overkapping aan elkaar zijn gebouwd, maakt dat niet anders. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 mei 2008 in zaak nr. 200706863/1) valt, mede gelet op de Nota van Toelichting bij het Bblb (Staatsblad 2002, 410, blz. 23) niet in te zien dat voor twee afzonderlijke bouwwerken die op zichzelf bouwvergunningvrij zijn, een bouwvergunning is vereist. De omstandigheid dat in dit geval, zoals [appellante] betoogt, het dak van de aanbouw doorloopt in de overkapping, leidt niet tot een ander oordeel, nu in voormelde uitspraak tevens is overwogen dat de conclusie, dat voor twee afzonderlijke bouwwerken die op zichzelf bouwvergunningvrij zijn geen bouwvergunning is vereist, eveneens geldt, indien die bouwwerken constructief met elkaar zijn verbonden. In de omstandigheid dat, zoals [appellante] betoogt, volgens artikel 2 van het bestemmingsplan een dakoverstek moet worden meegerekend bij het bepalen van de bebouwde oppervlakte, kan evenmin aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de diepte van overkapping dient te worden meegerekend bij het bepalen van de diepte van de aanbouw, reeds omdat ingevolge artikel 20, aanhef en onder 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de voorschriften van het bestemmingsplan buiten toepassing blijven voor zover deze betrekking hebben op het bouwen waarvoor krachtens artikel 43, eerste lid, van de Woningwet, geen bouwvergunning is vereist. 2.1.4. Nu voorts niet in geschil is dat de aanbouw en de overkapping voor het overige voldoen aan het bepaalde in artikel 2, aanhef en onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van het Bblb, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de bouwwerken terecht heeft aangemerkt als bouwvergunningvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43, eerste lid van de Woningwet en terecht het college niet bevoegd geacht tot handhavend optreden daartegen. 2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan haar betoog dat het college handhavend diende op te treden tegen de ophoging van de zijgevels, die is gerealiseerd in afwijking van de bij besluit van 22 maart 2006 door het college verleende bouwvergunning voor het veranderen van de woning op het perceel. 2.3. Dit betoog is terecht aangevoerd, maar leidt niet tot het daarmee door [appellante] beoogde resultaat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het ophogen van de gevel deel uitmaakt van de verhoging van het dak, waarvoor bij besluit van 22 maart 2006 bouwvergunning is verleend. Ter zitting is door het college verklaard dat na controle van het bouwwerk is gebleken dat de hoogte van de noordgevel 2,75 m is en daarmee in overeenstemming is met de verleende bouwvergunning van 22 maart 2006. Ten aanzien van de ophoging van de zijgevels is derhalve geen sprake van strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college niet bevoegd was handhavend op te treden. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat. w.g. Offers w.g. Van Dorst voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009 357-604.