Jurisprudentie
BJ6675
Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900203/1/V6
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900203/1/V6
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 maart 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NN Uitzendbureau B.V. (hierna: NN Uitzendbureau) een boete van € 9.500,00 opgelegd wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Uitspraak
200900203/1/V6.
Datum uitspraak: 2 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 december 2008
in zaak nr. 08/709 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NN Uitzendbureau B.V., gevestigd te Oosterhout NB
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NN Uitzendbureau B.V. (hierna: NN Uitzendbureau) een boete van € 9.500,00 opgelegd wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 21 november 2007 heeft de minister het daartegen door NN Uitzendbureau gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NN Uitzendbureau ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 23 maart 2007 herroepen in die zin dat het boetebedrag wordt bepaald op € 8.000,00 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 februari 2009. Deze brieven zijn aangehecht.
NN Uitzendbureau heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak samen met zaak nr. 200900196/1 ter zitting gevoegd behandeld op 30 juli 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.E. van der Kamp, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en NN Uitzendbureau, vertegenwoordigd door mr. drs. J.A.H.M. de Moor, werkzaam bij Stimo Advies Fiscaal & Juridisch Adviesbureau te Bergen op Zoom, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge het tweede lid is het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie tevens een ander als werkgever optreedt, indien die ander beschikt over een voor de desbetreffende arbeid geldige tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15 als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge het tweede lid gelden de ter zake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elke persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels), worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 15, eerste lid, op € 1.500,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Het op 23 augustus 2006 op ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport houdt in dat een vreemdeling van Poolse nationaliteit op 16 mei 2006 via {bedrijf sub 1] en NN Uitzendbureau in de onderneming van [bedrijf sub 2] aan de [locatie] te [plaats] werkzaamheden heeft verricht, bestaande uit het knippen van tomaten in het kasgedeelte van de onderneming. De vreemdeling heeft zich bij NN Uitzendbureau gelegitimeerd met een Duits identiteitsdocument op naam van [naam identiteitsbewijs]. De identiteit van de vreemdeling, niet zijnde [naam identiteitsbewijs], maar [naam vreemdeling], is door de inspecteurs van de Arbeidsinspectie ambtshalve vastgesteld. De inspecteurs hadden de vreemdeling bij een eerdere controle op een ander bedrijf al eens aangetroffen.
In het op 21 februari 2007 op ambtsbelofte door een inspecteur van de Arbeidsinspectie opgemaakt aanvullend boeterapport is vermeld dat de gezichtskenmerken van de vreemdeling afwijken van de in het identiteitsdocument opgenomen pasfoto. De desbetreffende inspecteur heeft geconstateerd dat de vreemdeling een bredere kaaklijn heeft dan de persoon op de pasfoto op het identiteitsdocument, dat de oren van de vreemdeling ten opzichte van de ooglijn hoger staan dan de oren van de persoon op die pasfoto en dat de vreemdeling een smallere neus heeft en langer is dan de persoon op bedoelde pasfoto.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat NN Uitzendbureau de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste lid, van de Wav heeft overtreden. Voorts heeft de rechtbank geen grond aanwezig geacht voor de conclusie dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Hiertoe heeft de rechtbank redengevend geacht dat het NN Uitzendbureau duidelijk had moeten zijn dat de persoon op de pasfoto niet overeenkwam met de persoon die het identiteitsdocument heeft overgelegd. Het valt NN Uitzendbureau volgens de rechtbank te verwijten dat zij een onvoldoende nauwkeurige controle heeft uitgevoerd ten aanzien van het overgelegde identiteitsdocument.
Tegen deze overwegingen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat hetgeen NN Uitzendbureau dienaangaande in haar verweerschrift naar voren heeft gebracht, buiten de beoordeling van het hoger beroep dient te blijven.
2.4. De minister klaagt dat de rechtbank ter zake van de overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav ten onrechte heeft overwogen dat voldoende is gebleken dat NN Uitzendbureau in goed vertrouwen het door de vreemdeling overgelegde identiteitsdocument heeft geaccepteerd als zijnde het identiteitsdocument van [naam vreemdeling] en de in verband met de overtreding van dat artikel opgelegde boete ten onrechte heeft gematigd tot nihil. De minister betoogt dat uit de uitspraak van de rechtbank niet blijkt welke omstandigheden redengevend zijn geweest voor de overweging dat
NN Uitzendbureau in goed vertrouwen heeft gehandeld. Dit klemt volgens de minister temeer nu de uitspraak tegenstrijdig is, aangezien de rechtbank heeft overwogen dat de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav
NN Uitzendbureau volledig te verwijten valt omdat het haar duidelijk had moeten zijn dat de persoon op de pasfoto van het identiteitsdocument niet overeenkwam met de persoon die zich heeft geïdentificeerd met dat identiteitsdocument. Indien NN Uitzendbureau het identiteitsdocument op adequate wijze zou hebben gecontroleerd en zou hebben vergeleken met de vreemdeling, dan had zij moeten zien dat de uiterlijke kenmerken van de vreemdeling niet overeenkwamen met de gezichtskenmerken op de foto van het identiteitsdocument dat zij heeft laten zien, waardoor zij de overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav had kunnen en moeten voorkomen, aldus de minister.
2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2008 in zaak nr. 200704906/1) wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
2.6. Uit artikel 19a, tweede lid, van de Wav, volgt dat zowel voor overtreding van artikel 2, eerste lid, als voor overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav een boete kan worden opgelegd, aangezien deze bepalingen betrekking hebben op twee afzonderlijke beboetbare gedragingen. De rechtbank heeft in het kader van de beoordeling van de verwijtbaarheid van de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, overwogen dat het NN Uitzendbureau duidelijk had moeten zijn dat het niet om dezelfde personen ging en dat zij het identiteitsdocument onvoldoende heeft gecontroleerd. De overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav valt NN Uitzendbureau volgens de rechtbank volledig te verwijten.
Aangezien NN Uitzendbureau tegen deze overwegingen van de rechtbank in hoger beroep niet is opgekomen, staat in rechte vast dat NN Uitzendbureau niet behoorlijk heeft gecontroleerd of het door de vreemdeling overgelegde identiteitsdocument aan haar toebehoorde.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de verwijtbaarheid van de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, brengt met zich dat de in rechte vaststaande overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav NN Uitzendbureau eveneens volledig te verwijten valt. De rechtbank heeft het voorgaande, door te overwegen dat voldoende is gebleken dat
NN Uitzendbureau het overgelegde identiteitsdocument in goed vertrouwen heeft geaccepteerd als zijnde het identiteitsdocument van de vreemdeling, zodat haar niet te verwijten valt dat artikel 15, eerste lid, van de Wav is overtreden, niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door NN Uitzendbureau ingestelde beroep tegen het besluit van 21 november 2007 alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 december 2008 in zaak nr. 08/709;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Melenhorst
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009
490.