![logo-zwart logo-zwart](/export/ad/ad59329DJKqloqcjh.jpeg)
Jurisprudentie
BJ6666
Datum uitspraak2009-08-28
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200905363/1/M2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200905363/1/M2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 2 april 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalten een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot een verandering van een pluimveehouderij van [vergunninghoudster] aan de [locatie] te [plaats] gegeven. Dit besluit is op 9 april 2009 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200905363/1/M2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalten,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalten een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot een verandering van een pluimveehouderij van [vergunninghoudster] aan de [locatie] te [plaats] gegeven. Dit besluit is op 9 april 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2009, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2009, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, zijn verschenen. Verder is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [verzoekers] voeren aan dat het college ten onrechte een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer heeft gegeven omdat het verplaatsen van een gedeelte van de vaste mestopslag naar de noordkant van de inrichting ertoe leidt dat deze dichterbij hun woning komt te liggen. Dit zal volgens hen leiden tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse van hun woning.
2.1.1. Bij besluit van 29 september 2004 is een veranderingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer voor de inrichting in kwestie verleend voor een vaste mestopslag buiten de pluimveestallen. In de bij dit besluit vergunde situatie bevinden zich ten oosten van de stallen twee vaste mestopslagplaatsen van ongeveer gelijke grootte. De melding ziet onder meer op het verplaatsen van de vaste mestopslag waarvan een deel aan de noordkant van de stallen en een deel aan de zuidkant van de stallen komt te liggen.
2.1.2. Niet in geschil is dat als gevolg van de verplaatsing van de vaste mestopslag naar de noordkant van de inrichting de kortste afstand tussen de vaste mestopslag en de woning van [verzoekers] verkleind wordt. De voorzitter overweegt dat het gaat om een geringe verkleining van de afstand. Deze afstand bedraagt na verplaatsing ongeveer 100 meter. De voorzitter stelt vast dat de gemelde verandering tevens inhoudt dat het grootste deel van de vaste mestopslag op grotere afstand dan waar de onderliggende vergunning van uitgaat van de woning van [verzoekers] komt te liggen. Onder deze omstandigheden acht de voorzitter aannemelijk dat de gemelde verplaatsing van de mestopslag niet zal leiden tot een toename van stankhinder. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het verplaatsen van de mestopslag niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu zal leiden dan die de inrichting ingevolge de vergunning mag veroorzaken.
2.2. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009
325-596.