Jurisprudentie
BJ6621
Datum uitspraak2009-09-01
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.007.751/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.007.751/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Einde arbeidsovereenkomst, ontslag, 668a
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 105.007.751/01
Rolnummer (oud) : C08/341
Rolnummer Rechtbank : 700017/07-22281
arrest van de negende civiele kamer d.d. 1 september 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E. El-Sharkawi,
tegen
1. v.o.f. ATHENE-PALACE,
h.o.d.n. GRIEKS SPECIALITEITENRESTAURANT ATHENE-PALACE,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
2. [geïntimeerde sub 2],
3. [geïntimeerde sub 3],
4. [geïntimeerde sub 4],
5. [geïntimeerde sub 5],
6. [geïntimeerde sub 6],
allen wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: Athene
advcoaat: mr. C.A.J. Hoek.
Het geding
Bij exploot van 12 maart 2008 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van
12 december 2007, door de Rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij arrest van 4 april 2008 is een comparitie van partijen gelast, welke op 15 mei 2008 heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven twee grieven aangevoerd, die Athene bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden. Tenslotte heeft Athene de stukken gefourneerd en hebben partijen arrest gevraagd.
In het procesdossier van Athene is productie 8 bij inleidende dagvaarding niet aangetroffen.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 [appellant] is met Athene schriftelijk een arbeidsovereenkomst aangegaan, waarbij hij als keukenhulp bij Athene in dienst trad, voor de periode van 1 oktober 2005 tot
30 september 2006.
2.2 Athene heeft [appellant] bij brief van 10 augustus 2006 onder meer geschreven:
“Tot mijn spijt moet ik hierbij medelen dat de arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd met u niet zal worden verlengd.”
2.3 [appellant] heeft Athene bij brief van 3 oktober 2006 onder meer geschreven:
“U heeft mij bij brief van 10 augustus 2006 laten weten dat mijn arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd. (…)
Ook heb ik nog niet de eindafrekening van vakantiegeld en niet genoten vakantiedagen van u ontvangen. (…)
Nu ik nog altijd ziek ben, ben ik ziek uit dienst getreden. U bent wettelijk verplicht een ziek uit dienst melding te doen aan het UWV.”
2.4 De toenmalige advocaat van [appellant], mr. M.F. Laning, heeft namens [appellant] bij brief van 6 november 2006 aan Athene bericht dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, die bij de sub 2.2 genoemde brief is opgezegd, en de nietigheid van die opzegging ingeroepen.
2.5 [appellant] heeft Athene gedagvaard en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat Athene wordt veroordeeld tot doorbetaling van loon sinds 1 oktober 2006, betaling van het salaris uit de Ziektewet over de maand september 2006 evenals het vakantiegeld en de niet - genoten vakantiedagen over 2006, betaling van een in goede justitie vast te stellen beëindigingsvergoeding in het geval het dienstverband wordt beëindigd, en betaling van een in goede justitie vast te stellen schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, een en ander met een proceskostenveroordeling.
2.6 De kantonrechter heeft bij vonnis van 12 december 2007 Athene veroordeeld aan [appellant] te betalen een bedrag van € 636,22 aan salaris over de maand september 2006 en een bedrag van € 174,22 aan vakantiegeld over 2006, [appellant] in de proceskosten veroordeeld en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.7 In hoger beroep vordert [appellant] bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van zijn vorderingen uit de eerste aanleg, met veroordeling van Athene in de kosten van het geding in beide instanties.
3. Het hof overweegt als volgt.
4. De twee grieven bestrijden het oordeel in rechtsoverweging 3 van het bestreden vonnis, dat de loonvordering die ziet op de periode vanaf 1 oktober 2006, is verjaard. Niet is gegriefd tegen de oordelen over de salarisafrekening over september 2006 (rechtsoverweging 1), het vakantiegeld en de vakantiedagen over 2006 (rechtsoverweging 2) en de afwijzing van de schadevergoeding uit onrechtmatige daad (rechtsoverweging 4). Evenmin is gegriefd tegen het uitblijven van een oordeel over de gevorderde beëindigingsvergoeding. Bij comparitie van partijen ten overstaan van dit hof is afgesproken dat het hoger beroep beperkt blijft tot het oordeel dat de loonvordering die ziet op de periode vanaf 1 oktober 2006, is verjaard.
5. In de opmerking bij memorie van grieven onder 3 dat [appellant] het geschil in volle omvang aan het hof wenst voor te leggen indien de grieven terzake van de verjaring slagen, leest het hof geen concrete grief.
6. Met grief 1 wordt geklaagd dat de kantonrechter ten onrechte ambtshalve heeft geoordeeld dat de loonvordering die ziet op de periode vanaf 1 oktober 2006, verjaard is. Met grief 2 wordt geklaagd dat de kantonrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de verjaringstermijn op 1 april 2007 is verstreken. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
7. Het hof stelt voorop dat aan de loonvordering ten grondslag is gelegd dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, die door een vernietigd (eventueel verleend) ontslag op staande voet niet is geëindigd, maar voortduurt. Daarnaast stelt [appellant] dat de opzegging onrechtmatig is aangezien Athene niet over een ontslagvergunning van het CWI beschikte en Athene de opzegverboden - [appellant] was in augustus 2006 ziek - niet in acht heeft genomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de op de vernietiging gebaseerde rechtsvordering is verjaard. Of dit oordeel over verjaring juist is kan in het midden blijven, omdat niet is komen vast te staan dat [appellant] is ontslagen. Athene heeft betwist dat zij [appellant] heeft ontslagen, terwijl in de brief van 10 augustus 2006 (zie sub 2.2) naar het oordeel van het hof geen opzegging is te lezen. In die brief is slechts medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Uit de brief van [appellant] van 3 oktober 2006 (zie sub 2.3) blijkt dat hij die brief toen ook zo heeft opgevat. Het staat daarom niet vast dat [appellant] door Athene (op staande voet) is ontslagen. Te beoordelen is of er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, die na 1 oktober 2006 voortduurt. Een loonvordering op basis van zodanige arbeidsovereenkomst is niet verjaard. In zoverre slagen de grieven.
8. [appellant] erkent dat hij de arbeidsovereenkomst van 1 oktober 2005 heeft getekend. Hij stelt dat hij zich gedwongen voelde om te tekenen voor een arbeidsovereenkomst in deeltijd, terwijl hij in feite steeds 12 uren per dag werkte, omdat hij anders zijn baan kwijt zou raken. Voorafgaand aan 1 oktober 2006 heeft [appellant] vanaf 2000 onafgebroken voor Athene gewerkt, elke dag van 11.00 tot 23.00. Er is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan, aldus nog steeds [appellant].
9. Athene betwist gemotiveerd dat [appellant] onder druk is gezet de arbeidsovereenkomst te tekenen. Voorts betwist Athene gemotiveerd dat [appellant] vanaf 2000 tot 1 oktober 2006 onafgebroken voor Athene gewerkt. Voor 1 oktober 2006 werd [appellant], in de functie van afwashulp, op oproepbasis bij “piek en ziek” ingezet. Als hij werkte was dat tijdens openingstijden van de keuken, van 17.00 tot 22.00. In mei 2003 was [appellant] opeens verdwenen. Athene heeft toen niets meer van hem gehoord, tot oktober 2003. Vervolgens heeft [appellant] opnieuw incidenteel als afwashulp gewerkt tot april 2004. Inmiddels was [appellant] een relatie aangegaan met een Nederlandse vrouw. Door met haar in het huwelijk te treden zou hij een verblijfstitel in Nederland krijgen. In dat kader nam [appellant] in april 2004 ontslag, zei dat hij naar Egypte vertrok en niet meer terug zou keren. In september of oktober 2004 meldde [appellant] zich onverwacht weer en vroeg of hij opnieuw als afwashulp aan de slag kon. Vier dagen later nam [appellant] ontslag en zei dat hij in Scheveningen ging werken en niet meer terugkwam. In september 2005, [appellant] had inmiddels een geldige verblijfstitel, vroeg hij of hij weer bij Athene aan de slag kon. Met hem is toen een tijdelijke arbeidsovereenkomst gesloten. Die overeenkomst is niet verlengd. Uit de brief van 3 oktober 2006 van [appellant] blijkt dat hij erkent dat de arbeidsovereenkomst per 30 september 2006 is geëindigd, aldus nog steeds Athene.
10. Het hof acht van belang dat [appellant] de (sub 2.1 genoemde) arbeidsovereenkomst heeft ondertekend. Dat hij daarbij onder druk is gezet, of onder druk stond zoals door hem gesteld, is niet komen vast te staan. Voorts heeft [appellant] in het licht van de onderbouwde voorstelling van zaken door Athene over de rechtsverhouding van voor 1 oktober 2005, onvoldoende concreet aangegeven hoe een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand zou zijn gekomen. Daarbij is van belang dat [appellant], bij gelegenheid van de comparitie van partijen ten overstaan van dit hof, heeft erkend dat hij in de periode vanaf (eind) maart 2004 tot eind september 2004 in Egypte verbleef in verband met een voorgenomen aanvraag voor een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) in Nederland, welke erkenning in lijn is met de stellingen van Athene. Voorts is van belang dat [appellant] in de brief van 3 oktober 2006 tot uitgangspunt neemt dat de arbeidsovereenkomst per
30 september 2006 is geëindigd. Bij deze stand van zaken kan niet worden geoordeeld dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dit leidt tot het oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen, door het verstrijken van de tijd waarvoor deze is aangegaan, tot een rechtsgeldig einde is gekomen.
11. Het hof gaat niet in op het bewijsaanbod van [appellant], nu dit bewijsaanbod als te vaag en te algemeen geformuleerd niet voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen.
12. Het voorgaande leidt ertoe dat de loonvordering niet voor toewijzing in aanmerking komt, het vonnis wordt bekrachtigd en dat [appellant] in de proceskosten wordt veroordeeld. Aangezien geïntimeerden gezamenlijk procederen, met één advocaat, zal de proceskostenveroordeling worden uitgesproken als betrekking hebbende op één partij.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage van 12 december 2007;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Athene tot op heden begroot op € 254,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs R.S. van Coevorden, C.G. Beyer-Lazonder en S.W. Kuip en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2009 in aanwezigheid van de griffier.