Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6620

Datum uitspraak2009-09-01
Datum gepubliceerd2009-09-02
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.015.069
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof belast de vader en de moeder gezamenlijk met het gezag over de minderjarige en stelt een omgangsregeling vast.


Uitspraak

Beschikking d.d. 1 september 2009 Zaaknummer 200.015.069 HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN Beschikking in de zaak van [de moeder], wonende te [woonplaats], appellante, hierna te noemen: de moeder, advocaat mr. M.M.J. Arts, kantoorhoudende te Groningen, tegen [de vader], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, hierna te noemen: de vader, advocaat mr. L.G. Mellens-Schrage, kantoorhoudende te Hoogezand. Het geding in eerste aanleg Bij beschikking van 24 juni 2008 heeft de rechtbank Groningen bepaald dat de moeder en de vader gezamenlijk met het gezag worden belast over [minderjarige 1] (het hof begrijpt gelet op de akte van erkenning: [achternaam minderjarige 1]) (hierna: [voornaam minderjarige 1]), geboren op 29 september 2001 in de gemeente Groningen. Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 2] (hierna: [voornaam minderjarige 2]), geboren op 15 december 1994 in de gemeente Midden-Drenthe, en [voornaam minderjarige 1] vastgesteld, inhoudende dat de vader gerechtigd is [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] één weekend per drie weken bij zich te ontvangen van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg vast te stellen. Het geding in hoger beroep Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 24 september 2008, heeft de moeder verzocht de beschikking van 24 juni 2008 te vernietigen en opnieuw beslissende de vader zijn verzoek tot belasting van partijen met het gezamenlijk gezag te ontzeggen en de omgangsregeling vast te stellen conform het schema dat de moeder in haar beroepschrift heeft voorgesteld. Bij faxbericht van 26 september 2008 heeft de moeder haar beroepschrift aangevuld. Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 10 december 2008, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar dit te ontzeggen en ongegrond te verklaren en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, althans partijen te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], zoals omschreven in het verweerschrift. De vader heeft tevens verzocht de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties. Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 7 oktober 2008, van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) en een brief van 29 juli 2009 van mr. Mellens-Schrage. [voornaam minderjarige 2] is in de gelegenheid gesteld zijn mening omtrent de verzochte omgangsregeling kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Ter zitting van 4 augustus 2009 is de zaak behandeld. Verschenen is de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Bij brief van 29 juli 2009 heeft mr. Mellens-Schrage te kennen gegeven dat de vader en zij niet zullen verschijnen. De beoordeling De feiten 1. Partijen zijn op 8 september 1989 met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op 18 oktober 2000 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 13 september 2000 in de registers van de burgerlijke stand. 2. Uit het huwelijk tussen partijen is op 5 maart 1993 [minderjarige 3] (hierna: [voornaam minderjarige 3]) in de gemeente Dordrecht geboren en op 15 december 1994 [voornaam minderjarige 2]. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 2]. 3. Na de echtscheiding tussen partijen is [voornaam minderjarige 1] geboren. De vader heeft [voornaam minderjarige 1] op 21 april 2004 erkend. De moeder heeft van rechtswege alleen het gezag over [voornaam minderjarige 1]. 4. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader, om partijen gezamenlijk met het gezag over [voornaam minderjarige 1] te belasten, toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] vastgesteld. De moeder heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. De overwegingen Ten aanzien van het gezag over [voornaam minderjarige 1] 5. Naar de mening van de moeder dient voor gezamenlijk gezag sprake te zijn van een minimale communicatie tussen partijen. Volgens de moeder gaat het overleg tussen partijen over zaken aangaande de kinderen erg moeizaam. De moeder stelt dat de vader ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij geen heil zag in mediation en geen enkel contact wilde met de moeder. Zij verwacht dat er door onenigheid tussen partijen beslissingen met betrekking tot [voornaam minderjarige 1] worden uitgesteld, al dan niet door het moeten vragen van vervangende toestemming aan de rechtbank, en dat is volgens haar op geen enkele manier in het belang van [voornaam minderjarige 1]. Ter zitting heeft de moeder het standpunt, dat het toekennen van gezamenlijk gezag op een verkeerde uitleg van artikel 8 EVRM met betrekking tot artikel 1:253c BW berust en in strijd is met artikel 1:253e BW, verlaten. Ook het verweer met betrekking tot de bevoegdheid van de rechtbank heeft de moeder laten vallen. 6. De vader heeft bij brief van 29 juli 2009 zijn verweer ingetrokken. 7. Het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen, tenzij het in het belang van het kind is dat het gezag aan een van hen alleen toekomt. 8. Het hof overweegt dat is gebleken dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt. Zo verbreekt de vader de verbinding wanneer de moeder hem belt en weigert de vader onder meer zijn medewerking aan de aanvraag van een identiteitskaart voor [voornaam minderjarige 1]. Daarnaast verloopt de omgang tussen de vader en de minderjarigen [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] niet goed. 9. Daar staat echter tegenover dat de ouders via e-mail wel contact met elkaar hebben en dat de moeder de vader informeert over belangrijke zaken aangaande [voornaam minderjarige 1]. Voorts hebben partijen reeds gezamenlijk het gezag over de minderjarigen [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 2]. Noch gesteld, noch gebleken is dat dit gezamenlijk gezag tot problemen in de opvoeding en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige 3] en [voornaam minderjarige 2] leidt. Ondanks het feit dat de communicatie tussen hen moeizaam verloopt, zijn de ouders derhalve wel in staat gebleken om met elkaar in overleg te treden en zo nodig in onderling overleg beslissingen met betrekking tot de minderjarigen te nemen. Tevens is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] via e-mail en MSN contact heeft met de vader. 10. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om te oordelen dat, hoewel er (communicatie-)problemen zijn tussen de ouders, deze problemen er toe leiden dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [voornaam minderjarige 1] klem of verloren raakt of dreigt te raken tussen de ouders wanneer zij gezamenlijk het gezag over hem uitoefenen. Het hof is derhalve van oordeel dat het niet in het belang van [voornaam minderjarige 1] is om af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt. Daarom zal het hof de vader naast de moeder belasten met het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige 1]. Ten aanzien van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] 11. Volgens de moeder willen [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] erg graag omgang met de vader hebben. Zij merkt echter op dat er enige maanden geleden voor het laatst omgang heeft plaatsgevonden. De vader zegt de omgangscontacten geregeld af, aldus de moeder. Teneinde het recht van de kinderen op omgang met hun vader te realiseren stelt zij een omgangsregeling voor, zoals in haar verweerschrift omschreven. 12. Nu de vader ook ten aanzien van de omgangsregeling zijn verweer heeft ingetrokken, stelt het hof vast dat de vader zich niet heeft verweerd tegen het omgangsschema zoals dat door de moeder is voorgesteld. Gelet daarop zal het hof een omgangsregeling vaststellen conform het door de moeder overgelegde schema. 13. Om te voorkomen dat het halen en brengen van de kinderen tot moeilijkheden tussen de vader en de moeder leidt, verzoekt de moeder voorts te bepalen dat de vader de kinderen bij haar dient op te halen en na het omgangsweekend weer bij haar dient terug te brengen. De moeder stelt dat zij niet in staat is de kinderen bij de vader op te halen. Ter zitting is gebleken dat de moeder de vader daarom heeft aangeboden hem de benzinekosten te vergoeden wanneer hij de kinderen haalt en brengt, welk aanbod de vader heeft afgeslagen. Daarnaast heeft de moeder hem voorgesteld de kinderen met het openbaar vervoer te laten reizen. De vader is ook met dit voorstel niet akkoord gegaan. 14. Nu de vader zijn verweer heeft ingetrokken, moet het er echter voor worden gehouden dat hij geen overwegende bezwaren meer heeft tegen het verzoek van de moeder om te bepalen dat de vader zowel het halen als het brengen van de kinderen voor zijn rekening dient te nemen. Het hof zal derhalve dienovereenkomstig beslissen. Slotsom 15. De beschikking waarvan beroep dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven. De proceskosten 16. De vader verzoekt de moeder te veroordelen in de kosten van het geding, nu hij van mening is dat de moeder de procedure in hoger beroep alleen is gestart teneinde hem te dwarsbomen. 17. Het hof ziet in het door de vader met betrekking tot de proceskosten gestelde geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Derhalve zullen, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het betreft de omgangsregeling; en opnieuw beslissende: stelt tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 2], geboren op 15 december 1994, en [minderjarige 1 (achternaam vader)], geboren op 29 september 2001, een omgangsregeling vast conform het omgangsschema zoals door de moeder voorgesteld, welk schema aan deze beschikking is gehecht en hiervan deel uitmaakt, en bepaalt dat de vader de kinderen thuis ophaalt en weer naar huis terugbrengt; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders verzochte; bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige met dien verstande dat in plaats van [minderjarige 1], [minderjarige 1 (achternaam vader)] dient te worden gelezen; bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt. Aldus gegeven door mrs. Garos, voorzitter, Melssen en De Ruijter, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2009 in bijzijn van de griffier.