Jurisprudentie
BJ6525
Datum uitspraak2009-09-01
Datum gepubliceerd2009-09-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/02303
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/02303
Statusgepubliceerd
Indicatie
HR: 81 RO.
Conclusie anoniem
Nr. 08/02303
Mr Machielse
Zitting 23 juni 2009
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 8 mei 2008 voor "moord" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en TBS met verpleging van overheidwege. Voorts heeft hof teruggave aan de rechthebbende en bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van een aantal inbeslaggenomen goederen, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Mr. P.C. Saris, advocaat te Eindhoven, heeft cassatie ingesteld en mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het hof onvoldoende met redenen is omkleed nu de door het hof gebezigde bewijsmiddelen het verweer van verdachte niet weerleggen, terwijl dit verweer van verdachte niet in strijd is met de gebezigde bewijsmiddelen.
3.2. Het hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 31 augustus 2006 in de gemeente Maastricht opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een hamer meermalen op het hoofd van [slachtoffer] geslagen en genoemde [slachtoffer] vervolgens een plastic zak over het hoofd getrokken en vervolgens een snoer om dat hoofd en die zak gebonden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
3.3. Het hof heeft hiertoe de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
"1.
Het proces-verbaal van bevindingen van de Politie Limburg Zuid, District Maastricht, Basiseenheid MSTR-West, Afdeling Basis Politiezorg, in de wettelijke vorm opgemaakt op 7 september 2006 door [verbalisant 1] (brigadier van politie) en [verbalisant 2] (hoofdagent van politie) en opgenomen op de pagina's met doornummering 137 en 138 van procesverbaalnummer 2006121793-12, voor zover dit als eigen waarneming of ondervinding van de betreffende verbalisanten - zakelijk weergegeven - inhoudt:
Op woensdag 6 september 2006 kregen wij opdracht ons te begeven naar het adres [a-straat 1] te [plaats]. De buurvrouw had niets meer van haar buurman gehoord. Op het opgegeven adres werden wij aangesproken door de meidster. Zij vertelde ons dat zij haar buurman sinds afgelopen donderdag niet meer had gezien. Wel had zij gehoord dat [slachtoffer] die donderdag tegen de avond ruzie had gehad met zijn zoon [verdachte]. De ochtend erop had zij gezien dat [verdachte] met de auto van de buurman was vertrokken zonder terug te komen.
Ik, [verbalisant 1], opende de voordeur van perceel [a-straat 1] en zag direct achter de voordeur een aantal brieven en folders liggen. Ik opende de deur tussen de hal en de daarachter gelegen ruimte en zag in het verlengde van de deuropening een persoon op de grond liggen. Het betrof het lichaam van een man. Ik rook een enorme lijkengeur en zag dat boven het lichaam van deze persoon en op het lichaam veel vliegen bevonden. Ik, [verbalisant 1], zag dat de persoon een plastic zak over zijn hoofd had.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van de Politie Limburg Zuid, District Maastricht, Districtsrecherche Maastricht, in de wettelijke vorm opgemaakt op 6 september 2006 door [verbalisant 3] (brigadier van politie) en opgenomen op de pagina's met doornummering 147 t/m 152 van proces-verbaalnummer 2006121793-5, voor zover dit - hier van belang en zakelijk weergegeven - als verklaring van de getuige [getuige 1] aan de desbetreffende verbalisant inhoudt:
Bij mij in de [a-straat] woont op nummer [1] [slachtoffer]. Ik sprak voor het laatst met hem op donderdag 31 augustus 2006. Dat was op die donderdag omstreeks vijf uur/half zes.
Die avond hoorde ik dat [slachtoffer] ruzie had met zijn zoon [verdachte]. Ik hoorde dat beide mannen tegen elkaar aan het schreeuwen waren. Ik hoorde een harde klap. Daarna was het erg stil in de woning. De dag erna, dat was vrijdag 1 september 2006, zag ik [verdachte] naar de Mazda van mijn buurman lopen en wegrijden.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van de Regiopolitie Brabant Zuid-oost, Afdeling Gemert Laarbeek, Gemert in de wettelijke vorm opgemaakt op 7 september 2006 door [verbalisant 4] (inspecteur van politie) en opgenomen op de pagina met doornummering 74 van dossiernummer 2006121793, voor zover dit als eigen waameming of ondervinding van de betreffende verbalisant - zakelijk weergegeven - inhoudt:
Op 7 september 2006 werd voor mij geleid [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973. Hij verklaarde:
Ik heb mijn vader met een hamer doodgeslagen. Dat is in zijn woning te [plaats] gebeurd.
Ik vermoed dat ik dit afgelopen donderdag of vrijdag heb gedaan. Het is in de keuken gebeurd. De hamer heb ik gepakt in het verlengde van de keuken. De keuken is uitgebouwd en in de uitbouw lag de hamer. Daar lag wel meer gereedschap.
4.
Het proces-verbaal inzake diverse sporenonderzoeken van de Politie Limburg Zuid, divisie Regionale recherche, Technische recherche, in de wettelijke vorm opgemaakt op 5 oktober 2006 door [verbalisant 5] (brigadier van politie), [verbalisant 6] (brigadier van politie), [verbalisant 7] (brigadier van politie), [verbalisant 8] (brigadier van politie) en [verbalisant 9] (brigadier van politie) en opgenomen op de pagina's met doornummering 279 t/m 294 van proces-verbaalnummer 2006121793-FO, voor zover dit als eigen waarneming of ondervinding van de betreffende verbalisanten - zakelijk weergegeven - inhoudt:
Wij hebben vanaf 6 september 2006 een technisch onderzoek ingesteld.
Verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
Aanleiding tot het onderzoek:
Op 6 september 2006 werd melding gedaan dat de bewoner van het pand [a-straat 1] te [plaats] geruime tijd niet meer was gezien. De politiepatrouille die het eerste onderzoek instelde trof op de keukenvloer het levenloze lichaam van een man aan.
Omschrijving pand:
De keuken heeft een totale lengte van ongeveer vier meter. In de achtergevel van de keuken is een deur die toegang verschaft tot een bijkeuken. Via de bijkeuken is de daarachter gelegen berging via een deur bereikbaar.
Aangetroffen situatie:
In de keuken lag het levenloze lichaam van een man. Op de onderkasten van het aanrechtblok nabij het lichaam van het slachtoffer waren sporen van gespat bloed zichtbaar.
Nadere omschrijving van het slachtoffer:
Om het hoofd van het slachtoffer was een vuilniszak aangebracht. Deze zak was om zijn hoofd gebonden met een elektriciteitssnoer.
Lijkschouw:
Op 6 september 2006 heeft de forensisch arts F. Pluymakers op de plaats van het delict in het bijzijn van ons, [verbalisant 5 en 7] een lijkschouw verricht op het stoffelijk overschot van betrokkene. Tijdens de schouw hebben wij het snoer en de plastic zak om het hoofd van het slachtoffer verwijderd. Wij zagen dat het snoer indruksporen had veroorzaakt, horizontaal verlopend over het gezicht, tussen de ogen en de neus, onder de oren naar de nek. De plastic zak om het hoofd van het slachtoffer bleek een grote hoeveelheid vloeibaar bloed te bevatten. Tijdens de schouw bleek dat de schedel van het slachtoffer beschadigd was.
Inbeslagneming lijk en overbrenging naar mortuarium:
Op 6 september 2006 heb ik, [verbalisant 5], het stoffelijk overschot van het slachtoffer, de later te noemen [slachtoffer], in beslag genomen. Het lichaam werd op 6 september 2006 onder mijn begeleiding overgebracht naar het mortuarium van het Academisch Ziekenhuis Maastricht. In het mortuarium hebben wij, [verbalisant 5 t/m 7] een nader onderzoek aan het slachtoffer ingesteld. Wij zagen dat het slachtoffer minimaal twee hoofdwonden had.
Sectie:
Op 7 september 2006 heeft de patholoog dr. F.R.W. van de Groot, verbonden aan het NFI, sectie verricht op het stoffelijk overschot van betrokkene. De sectie, nummer S2006-350, vond plaats in het NFI. De door de patholoog opgemaakte voorlopige conclusie van de sectie wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Sporenonderzoek op 7 september 2006:
In de berging tegen de rechterzijmuur waren planken horizontaal gemonteerd. Wij zagen dat op deze planken een groot aantal gereedschappen lagen. Rechts van de deur die vanuit de bijkeuken toegang verschaft tot de berging zagen wij in deze berging een mand plastic mand staan. In deze mand zagen wij een vuisthamer. De kop en de steel nabij de kop waren bebloed. Deze hamer hebben wij veiliggesteld. Deze hamer bleek achteraf een gewicht van ongeveer 1,8 kilogram te hebben.
Identificatie slachtoffer:
Tijdens de gerechtelijke sectie is gebleken dat in het lichaam van het slachtoffer een ICD (internal cardioversion device) was geïmplanteerd. Dit apparaat was bedoeld om levensbedreigende hartritmestoornissen te herkennen en te behandelen. Tijdens de sectie heeft de patholoog dit apparaat uit het lichaam verwijderd. Het is veiliggesteld voor nader onderzoek.
Op 8 september 2007 hebben wij, [verbalisant 5 en 9] de ICD voor nader onderzoek aangeboden bij de afdeling cardiologie van het Academisch Ziekenhuis te Maastricht. Het apparaat werd digitaal uitgelezen en uit daaruit verkregen gegevens bleek dat dit was geïmplanteerd bij [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1937 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]. Deze persoon was opgenomen in de patiëntenadministratie. Op grond van deze bevindingen is het slachtoffer geïdentificeerd als [slachtoffer] voornoemd.
Verder onderzoek aan de ICD:
Bij het uitlezen van de ICD bleek dat op 31 augustus 2006 van 22.05 uur tot 22.16 uur een signaal van het hart werd geregistreerd dat niet normaal was. Volgens de hartspecialist zou dit kunnen duiden op twee afwijkingen:
1. Het hart van een persoon die aan het overlijden is of overleden is, of
2. Het hart vertoont een zeer grote ritmestoring.
De hartspecialist deelde ons mede dat het zeer waarschijnlijk was dat het onder 1. genoemde aan de orde was. De tweede mogelijkheid gaf hij aan als een theoretische optie. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk op 31 augustus 2006 tussen 22.05 uur en 22.16 uur is overleden.
5.
Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag op 3 oktober 2006 opgemaakt door F.R.W. v.d. Groot, arts en patholoog en opgenomen op de pagina's met doomummering 401 t/m 407 van dossiernummer 2006121793. Dit rapport houdt - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - als onderzoeksresultaat van voornoemde rapporteur in:
Op 7 september 2006 heeft ondergetekende in het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, de in- en uitwendige schouwing verricht op het lijk van [slachtoffer], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1937, teneinde na te gaan de oorzaak van diens dood.
Samenvatting:
A.
3- Er was links achter aan het hoofd een grillige huidverscheuring met flapjes met een afmeting van 3 tot 4 cm. In het wondbed waren weefselbruggen.
4- Er was centraal op het hoofd, meer aan de voorzijde een rafelige huidklieving met in het wondbed weefselbruggen van circa 3 cm.
5- Er was links hoog aan het hoofd een rafelige huidklieving.
B.
1- Ter plaatse van Sub A3 was verbrijzeling van het schedelbot van circa 5 bij 5,5 cm. Er was duidelijke bloeduitstorting aan zowel de buitenzijde van de schedel als aan de binnenzijde.
Tevens was er breuk van het schedeldak aan de achterzijde dat doorliep tot aan de rechterzijde van de schedel.
2- Ter plaatse van Sub 4A was een impressie (indruk) breuk van circa 2,2 cm. Er was duidelijke bloeduitstorting aan zowel de buitenzijde van de schedel als aan de binnenzijde.
Epicrise:
Bij onderzoek van het hoofd werden meerdere huidletsels gezien (Sub A3 t/m 5). Er was bij Sub A3 en Sub A4 een onderliggende breuk van het schedeldak. Dit was het gevolg van herhaaldelijke inwerking van hevig uitwendig botsend mechanisch geweld zoals bijvoorbeeld kan optreden bij herhaaldelijk slaan met een zwaar voorwerp. Gezien de bloeduitstorting rond de letsels was dit bij leven opgetreden. Het zou het intreden van de dood reeds kunnen verklaren op basis van uitval van hersenfuncties. Het is evenwel niet uitgesloten dat het hersenletsel tot een zeer diepe bewusteloosheid heeft geleid waarna de dood is ingetreden door verstikking tengevolge van het strak om het hoofd zitten van een plastic zak.
Conclusie
Bij [slachtoffer] was het intreden van de dood het gevolg van uitval van hersenfuncties door hevig geweld op het hoofd, mogelijk in combinatie met verstikking door het strak om het hoofd hebben van een plastic zak.
Het proces-verbaal van 1s te verhoor verdachte van de Politie Limburg Zuid, District Kerkrade, Districtsrecherche Kerkrade, in de wettelijke vorm opgemaakt op 7 september 2006 door [verbalisant 10] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 11] (hoofdagent van politie) en opgenomen op de pagina's met doornummering 78 t/m 87 van proces-verbaalnummer 2006121793-17, voor zover dit - hier van belang en zakelijk weergegeven - als verklaring van de verdachte [verdachte] aan de desbetreffende verbalisanten inhoudt:
"Ik heb een hamer gepakt, die lag daar en ik heb gewoon geslagen, een paar keer."
Wat doet die hamer daar?
"Daar ligt vaker gereedschap, dat is in de aanbouw".
Wat was dat voor een hamer?
"Een houten steel met daarop een blok".
Hoe zag dat blok eruit?
"Van ijzer, vierkantig, rechthoekig".
Waar was je vader toen?
"In de keuken".
Waar in de keuken?
"Bij de bar als je het huis binnenkomt rechtdoor".
Hoe ziet de keuken er uit?
"Rechts het aanrechtblad.... en aan de linkerkant een bar...."
Een waar stond je vader precies in de keuken?
"In het midden bij de bar tussen de bar en het aanrechtblad".
Heb je nog wat gezegd voordat je sloeg?
"Sorry heb ik gezegd, sorry...sorry..."
Waar heb je hem geraakt?
"Op zijn achterhoofd...een paar keer."
Wat gebeurde er toen je hem de eerste keer raakte?
"Toen viel hij op de grond".
En toen hij lag....
"Ben ik toch blijven doorslaan".
En na die slagen, wat heb je toen gedaan?
"Eerst een uur bij hem gezeten. Ik heb een plastic zak over zijn hoofd gedaan...."
Wat was dat voor een zak?
"Gewoon een huisvuilzak".
Waar lag die zak?
"In de bijkeuken."
7.
Het proces-verbaal van verhoor van de Politie Limburg Zuid, District Kerkrade, Districtsrecherche Kerkrade, in de wettelijke vorm opgemaakt op 7 september 2006 door [verbalisant 10] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 11] (hoofdagent van politie) en opgenomen op de pagina's met doornummering 97 t/m 106 van proces-verbaalnummer 2006121793-27, voor zover dit - hier van belang en zakelijk weergegeven - als verklaring van de verdachte [verdachte] aan de desbetreffende verbalisanten inhoudt:
Wij hebben nog iets om of bij de zak aangetroffen. Wat kun je daarover verklaren?
"Ja, ik had geprobeerd de zak dicht te maken, maar ik weet niet met wat. Dat was omdat de zak niet bleef zitten."
Waar had je datgene gepakt?
"In het hok. Wat weet ik niet...een touwtje denk ik."
8.
De verklaring van verdachte [verdachte], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 31oktober 2007 voor zover dit -zakelijk weergegeven - inhoudt:
Ik heb mijn vader gedood. Ik had het moeilijk omdat mijn vriendin mij had gezegd dat zij wat meer afstand in onze relatie wilde nemen. Ik zag dat als een beëindiging van de relatie. Ik was verdrietig en ik wilde mijn vader vertellen dat zij het uitgemaakt had. Ik verwachtte dat hij mij zou troosten, maar dat deed hij niet. Hij maakte mijn vriendin uit voor hoer. Dat wilde ik niet horen en ik ging daarom naar mijn kamer. Daarna ging ik weer naar beneden om een kopje koffie te halen. Ik hoorde toen dat mijn vader weer doorging met zijn negatieve opmerkingen. Hij maakte mij voor huilebalk uit. Dat was voor mij teveel en ik pakte daarom "iets". Het bleek een hamer te zijn. Met deze hamer sloeg ik mijn vader op zijn hoofd. Ik denk dat mijn vader meteen daarna op de vloer viel. Toen hij op de vloer lag sloeg ik hem nog meerdere malen. Ik denk dat ik mijn vader toen drie tot vijf keer sloeg. Hij bleef op de vloer liggen. Na enige tijd ging ik er van uit dat hij dood was.
Nadere bewijsoverwegingen:
Met betrekking tot de in het arrest opgenomen overweging betreffende de plaats waar verdachte de door hem gebruikte hamer heeft weggenomen alvorens hij daar zijn vader mee sloeg merkt het hof aanvullend alsnog het navolgende op:
In zijn eerste verklaring sprak verdachte over een hamer die op een plek lag waar wel vaker gereedschap lag. "De hamer heb ik gepakt in het verlengde van de keuken. De keuken is uitgebouwd en in de uitbouw lag de hamer". Daar lag wel meer gereedschap, aldus verdachte in zijn verklaring d.d. 7 september 2006 te 01.55 uur.
De politie die ter plaatse onderzoek heeft verricht geeft de navolgende omschrijving:
Omschrijving pand:
De keuken heeft een totale lengte van ongeveer vier meter. In de achtergevel van de keuken is een deur die toegang verschaft tot een bijkeuken. Via de bijkeuken is de daarachter gelegen berging via een deur bereikbaar.
Met betrekking tot de berging geeft de politie in het proces-verbaal voorts aan dat in de berging tegen de achtermuur planken horizontaal gemonteerd waren en dat op deze planken een groot aantal gereedschappen lag.
Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden, gezien in onderling verband en samenhang af dat verdachte in zijn eerste verklaring gedoeld heeft op de berging waar hij de desbetreffende hamer heeft gepakt en dat de zinsnede "(...) verlengde van de keuken. De keuken is uitgebouwd en in de uitbouw lag de hamer. Daar lag wel meer gereedschap."
zodanig dient gelezen te worden, dat de hamer in de berging lag, volgens de verklaring van verdachte. Dit oordeel vindt zijn bevestiging in het feit dat niet is gebleken dat enige andere plek in de keuken of de uitbouw in aanmerking komt voor de kwalificatie "daar lag wel meer gereedschap"."
3.4. Voorts heeft het hof onder de kop 'bijzondere overwegingen omtrent het bewijs' het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd, dat uit de bewijsmiddelen niet af te leiden valt, dat verdachte met voorbedachten rade, opzettelijk, na een moment van kalm beraad en rustig overleg, tot handelen is overgegaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg alsmede in hoger beroep komt het hof tot de navolgende vaststelling van feiten:
Het doden van [slachtoffer], de vader van verdachte, heeft plaatsgevonden in de keuken van de woning. Verdachte heeft daartoe een vuisthamer gebruikt. Deze hamer was 1,8 kg zwaar en had een totale lengte van 35 centimeter. Met die hamer heeft verdachte meerdere malen op het hoofd van het slachtoffer geslagen waaronder een aantal keren toen het slachtoffer al op de grond lag. Er is met kracht geslagen. Vervolgens heeft verdachte een plastic vuilniszak afgescheurd van een rol en deze om het hoofd van het op de grond liggende slachtoffer geschoven. Tenslotte heeft verdachte deze plastic zak met een elektriciteitssnoer om het hoofd van het slachtoffer dichtgebonden. Verdachte heeft zich op zijn kamer omgekleed en is nog tot de volgende ochtend in de woning gebleven. Hulp voor het slachtoffer heeft hij niet ingeroepen.
Daarna is hij vanuit de woning vertrokken.
Verdachte heeft verklaard, dat hij vanuit zijn slaapkamer op de eerste verdieping de trap af is gelopen en in de keuken is uitgekomen. Zijn vader stond in de keuken tussen de bar en het aanrecht. In het verlengde van deze keuken bevindt zich de berging. Op 7 september 2006, direct na zijn aanhouding, heeft verdachte in zijn eerste verklaring gezegd, dat hij de hamer uit de berging heeft gehaald. In latere verklaringen komt hij hierop terug en zegt hij dat de hamer in een krantenbak in de keuken lag. Het hof zal, evenals de rechtbank aan deze latere verklaringen voorbij gaan en verdachte houden aan zijn eerste verklaring, die het hof op dit punt als het meest betrouwbaar beschouwt, nu hij deze direct na zijn aanhouding heeft afgelegd.
Op grond van deze verklaring, de ligging van de keuken en de berging in de woning en de positie van het slachtoffer in de keuken gaat het hof ervan uit, dat verdachte naar de berging is gelopen om daar de hamer te pakken. Daarna is hij naar de keuken teruggegaan om zijn vader te doden.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat "voorbedachten rade" een term is die bedoeld is om het tegenovergestelde van een "ogenblikkelijke gemoedsopwelling" aan te duiden. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft de minister gezegd, dat ook degene die het voornemen in een hevige gemoedsbeweging opvat, maar dat vervolgens in koelen bloede uitvoert, met voorbedachte raad handelt.
Voor het bewijs van de voorbedachte raad is reeds voldoende, dat vaststaat dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij is niet van belang of die gelegenheid slechts gedurende korte tijd zou hebben bestaan.
Het feit dat verdachte de berging is ingelopen, de hamer heeft gepakt, daarmee is teruggegaan naar de keuken en toen heeft toegeslagen, heeft aan verdachte een korte tijdsspanne gegeven, gedurende welke hij zich zou hebben kunnen beraden op zijn voorgenomen daad.
Daarnaast leidt het hof, evenals de rechtbank het bestaan van de voorbedachte raad af uit de wijze waarop het delict is gepleegd. Het slachtoffer is immers meerdere keren met een zware hamer geslagen. Aanvankelijk toen het slachtoffer nog stond, maar ook nadat hij al op de grond was gevallen. Daarbij heeft verdachte met kracht met de zware hamer op het achterhoofd van het op de grond liggende slachtoffer ingeslagen. Vervolgens is verdachte een plastic zak en een elektriciteitssnoer gaan halen en heeft hij de zak om het hoofd van het slachtoffer getrokken. Tenslotte heeft hij deze zak met het elektriciteitssnoer dichtgebonden.
Het hof leidt hieruit af, dat er dus ook tijdens het uitvoeren van het delict momenten zijn geweest waarop verdachte de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Het hof komt dan ook, evenals de rechtbank, tot de conclusie, dat verdachte niet alleen met opzet heeft gehandeld, maar tevens ook met voorbedachten rade, zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen moet worden verklaard."
3.5. In hoger beroep is door verdachte onder meer aangevoerd dat hij een plastic zak over het hoofd van het slachtoffer heeft gebonden, teneinde niet te worden geconfronteerd met de aanblik van het letsel van het slachtoffer (nadat hij er van uit is gegaan dat het slachtoffer dood was). Volgens de steller van het middel heeft verdachte hiermee ontkend toen nog voorwaardelijk opzet gehad te hebben op het doden van het slachtoffer. Volgens de steller van het middel wordt de door verdachte gegeven verklaring niet door de bewijsmiddelen weerlegd en heeft het hof de bewezenverklaring mitsdien onvoldoende met redenen omkleed.
3.6. Uit de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen van het hof kan worden afgeleid dat:
(i) verdachte met een hamer meerdere malen met kracht op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, waaronder een aantal keren toen het slachtoffer al op de grond lag;
(ii) verdachte een plastic vuilniszak om het hoofd van het op de grond liggende slachtoffer heeft geschoven en met een elektriciteitssnoer om het hoofd van het slachtoffer heeft dichtgebonden;
(iii) verdachte geen hulp voor het slachtoffer heeft ingeroepen;
3.7. Niet uitgesloten is weliswaar dat het slachtoffer op het moment dat verdachte de plastic zak om zijn hoofd bond mogelijk nog niet dood was en zich mogelijk in een diepe bewusteloosheid bevond als gevolg van het opgelopen hersenletsel en uiteindelijk is overleden als gevolg van een combinatie van het hersenletsel en verstikking tengevolge van het strak om het hoofd zitten van een plastic zak. Dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard de zak om het hoofd van het slachtoffer te hebben gebonden om niet te worden geconfronteerd met de aanblik van het letsel van het slachtoffer doet niet af aan het bewezenverklaarde opzet van verdachte. Kennelijk heeft het hof geen geloof gehecht aan deze verklaring voor zover deze inhield dat verdachte meende dat het slachtoffer al was overleden toen verdachte de zak over het hoofd van het slachtoffer deed en deze zak om het hoofd dichtbond met een stuk snoer. Naar uiterlijke verschijningsvorm zijn deze gedragingen gericht op het doen verstikken van het slachtoffer. De aard van de gedragingen van verdachte, zoals door het hof omschreven, zijn mijns inziens niet te rijmen met de voorstelling van zaken die verdachte ingang wil doen vinden. Het hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat deze wijze van doen niet (uitsluitend) uit de wens van verdachte verklaard kan worden om het door hem aangerichte letsel niet te hoeven zien, maar samenhangt met het voor een ieder evidente levensgevaar dat met een dergelijk handelen is gegeven. Ook verdachte moet deze aard van het handelen hebben onderkend en er zich van bewust zijn geweest dat, als zijn vader al niet door de slagen met de hamer was gedood, deze zeker zou overlijden nadat verdachte een plastic zak over zijn hoofd had aangebracht en deze had samengebonden. Deze uitleg stond het hof vrij gelet op gelet op de aan de feitenrechter voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal en noopte het hof niet tot een nadere motivering.
4. Het voorgestelde middel faalt. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak
1 september 2009
Strafkamer
nr. 08/02303
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 mei 2008, nummer 20/004338-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Tilburg.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 1 september 2009.