Jurisprudentie
BJ6456
Datum uitspraak2009-07-30
Datum gepubliceerd2009-08-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers08/1447 en 08/1448
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers08/1447 en 08/1448
Statusgepubliceerd
Indicatie
Enkelvoudige raadkamer; verzoekschrift ex art. 89 en 591a Sv.; geen gronden van billijkheid.
Anders dan verzoeker en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van enige vergoeding aan verzoeker wegens ondergane vrijheidsbeneming. De verdenking van de feiten werd als gevolg van de proceshouding van verzoeker versterkt, daarom heeft verzoeker zijn vrijheidsbeneming en de duur daarvan in overwegende mate aan zichzelf te wijten gehad. Verzoeker heeft zich telkens op zijn zwijgrecht beroepen, terwijl de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken schreeuwden om een verklaring. De verzoeken worden afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 08/1447 en 08/1448
Parketnummer: 15/753204-05
Uitspraakdatum: 30 juli 2009
beschikking (art. 89 en 591a Sv.)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 5 november 2008 is ter griffie van de rechtbank Haarlem ingekomen een (gecombineerd) verzoekschrift, gedateerd 30 oktober 2008, van mr. J.J. van ’t Hoff, advocaat, gemachtigde van
[verzoeker], verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
domicilie kiezende ten kantore van mr. J.J. van ’t Hoff, [adres].
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van:
- € 3.515,- ter zake van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van ten onrechte ondergane verzekering en voorlopige hechtenis (37 dagen) wegens verdenking van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- € 503,88 ter zake van reis- en verblijfkosten;
- € 275,- ter zake van de kosten voor indiening van het onderhavige verzoekschrift respectievelijk € 540,- voor de indiening met behandeling in raadkamer.
Op 16 juli 2009 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld, waarbij het in raadkamer van 10 juni 2009 geschorste onderzoek is voortgezet.
Voor verzoeker is verschenen mr. J.J. Van 't Hoff, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. J.G. Hendriks.
Van het verhandelde in raadkamer is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.
2. Beoordeling
Bij ambtshalve raadpleging van het Communicatiesysteem Openbaar Ministerie Parket Administratie Systeem (COMPAS) is gebleken dat de strafzaak tegen verzoeker op 23 oktober 2008 is geëindigd door de intrekking van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep. Het verzoekschrift is mitsdien tijdig ingediend.
Op de voet van het bepaalde in de artikelen 89 en 591a juncto artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering kan verzoeker – nu de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – aanspraak maken op vergoeding van de door hem wegens ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming geleden schade, respectievelijk de gemaakte kosten van een advocaat, zo daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Van de zijde van verzoeker is er op gewezen dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Dat verzoeker desondanks geen verklaring heeft willen afleggen doet in onderhavige procedure niet ter zake. Uit arresten van de gerechtshoven blijkt dat het beroep van een verdachte op zijn zwijgrecht niet maakt dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om toekenning van een vergoeding voor ondergane vrijheidsbeneming te rechtvaardigen in een geval waarin die gewezen verdachte onherroepelijk is vrijgesproken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek voor vergoeding in aanmerking komt. Ten aanzien van de vergoeding van de 37 dagen die verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is de officier van justitie echter van mening dat dit tegen het forfaitaire bedrag voor inwilliging vatbaar is, met dien verstande dat verzoeker 27 dagen in beperkingen heeft gezeten en niet 37 dagen zoals in het verzoekschrift is gesteld. Verzoeker heeft daarom recht op 27 dagen à € 95,- en 10 dagen à € 70,-.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is op grond van de zich in het dossier bevindende stukken allereerst van oordeel, dat verzoeker op grond van een gerechtvaardigde verdenking van overtreding van artikel 10a van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht in verzekering en voorlopige hechtenis is gesteld.
Anders dan de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om tot toekenning van een vergoeding voor de ondergane vrijheidsbeneming over te gaan, waartoe de rechtbank het volgende overweegt.
Ten tijde van zijn vrijheidsbeneming krachtens inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis is verzoeker geconfronteerd met afgeluisterde telefoongesprekken, waaraan hij heeft deelgenomen en waaraan - mede op grond van het daarin soms gebruikte versluierend taalgebruik - de verdenking was te ontlenen dat verzoeker betrokken was bij - kort gezegd - voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer en de vervaardiging van en de handel in synthetische drugs. In het licht van de tegen verzoeker gerezen verdenking noopten die door verzoeker gevoerde telefoongesprekken tot het afleggen van een verklaring ter ontzenuwing van de (mede) als gevolg van die telefoongesprekken tegen hem gerezen verdenking. Verzoeker heeft zich echter bij alle verhoren op zijn zwijgrecht beroepen en daarmee geen verklaring gegeven ter ontzenuwing van de tegen hem bestaande verdenking, terwijl de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken schreeuwden om een verklaring.
In aanmerking genomen dat de verdenking van de feiten als gevolg van de proceshouding van verzoeker werd versterkt, heeft verzoeker zijn vrijheidsbeneming en de duur daarvan in overwegende mate aan zichzelf te wijten gehad, zodat voor toekenning van enige vergoeding wegens ondergane vrijheidsbeneming geen gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Bij dat oordeel heeft de rechtbank de omstandigheid betrokken dat voortduring van de vrijheidsbeneming in het belang van het onderzoek ter voorkoming van collusie noodzakelijk was.
Het voren overwogene brengt ook mee dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om het verzoek om vergoeding van de reis- en verblijfkosten en de kosten van de raadsman met betrekking tot het onderhavige verzoekschrift in te willigen.
3. Beslissing
De rechtbank:
Wijst het verzoek af.
4. Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door
mr. R.E.A. Toeter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. ten Bos, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2009.