Jurisprudentie
BJ6416
Datum uitspraak2009-08-28
Datum gepubliceerd2009-09-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/417 WAO + 08/4165 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/417 WAO + 08/4165 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit kan worden onderschreven. Het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen kan niet onzorgvuldig genoemd worden en de conclusies in de medische rapporten zijn naar behoren gemotiveerd. Van de kant van appellante zijn ook in hoger beroep geen medische gegevens in het geding gebracht, mede op grond waarvan de Raad geen aanleiding heeft te twijfelen aan de door de (bezwaar)verzekeringsartsen beschreven medische beperkingen van appellante. De Raad ziet geen reden om te oordelen dat sprake is van een gebrekkige motivering. Geen aanknopingspunten gevonden om de geduide functies als niet medisch passend te beschouwen. Om die reden slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te weten: het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen juist en volledig zijn vastgesteld, worden bevestigd.
Uitspraak
08/417 WAO en 08/4165 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2007, 07/591 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Brouwer-Morren, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij zijn overgelegd rapporten van 18 december 2007 en 25 februari 2008 van bezwaararbeidsdeskundige C.J.T. Neefjes en een rapport van 25 februari 2008 van bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst, alsmede een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2008 met een resultaat Functiebeoordeling van gelijke datum.
Het Uwv heeft op 11 juli 2008 een nieuw besluit op bezwaar van dezelfde datum ingezonden.
Namens appellante is hierop bij brieven van 23 juli 2008 en 6 juli 2009 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2009. Namens appellante is niemand verschenen, zoals tevoren was bericht. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 12 januari 2000 wegens ziekte tengevolge van zwangerschapsklachten uitgevallen voor haar werk als medewerkster boekhouding voor 21 uren per week. In het Ziektewet-jaar kwamen daar klachten bij aan de polsen en handen in verband met een carpaaltunnel syndroom alsmede een oude klacht als gevolg van een eerder doorgemaakte fractuur aan de linker elleboog.
1.2. Ingaande 2 januari 2001 is appellante een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hieraan lag ten grondslag dat appellante toen niet beschikte over duurzaam benutbare (arbeids)mogelijkheden.
1.3. In 2002 werd appellante wel geschikt geacht voor gangbare arbeid maar waren onvoldoende functiemogelijkheden te duiden om tot een schatting te komen, op grond waarvan zij onveranderd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd beschouwd.
1.4. Op 31 mei 2006 werd appellante op een spreekuur van de verzekeringsarts J.A. van der Storm onderzocht, waarna een FML is opgesteld en arbeidsdeskundige J. Winckelmann appellante passende functies heeft voorgehouden waarmee het verlies aan verdiencapaciteit berekend werd op minder dan 15%.
1.5. Bij besluit van 4 september 2006 is de WAO-uitkering van appellante ingaande 7 september 2006 ingetrokken om reden dat appellante niet langer arbeidsongeschikt werd geacht voor de WAO.
1.6. In bezwaar is appellante gehoord op de hoorzitting van 5 december 2006 en heeft bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst een medisch onderzoek verricht. Deze arts concludeerde dat er een discrepantie bestond tussen klachten en objectieve bevindingen en hij vatte de klachten van appellante samen als spanningsklachten dan wel een lichte depressie alsmede diffuse aspecifieke pijnklachten. Hij oordeelde dat met de FML de functionele mogelijkheden van appellante kennelijk niet werden overschat.
1.7. Bezwaararbeidsdeskundige Neefjes heeft het merendeel van de geduide functies akkoord verklaard waarna met het besluit op bezwaar van 1 februari 2007 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 september 2006 ongegrond is verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 1 februari 2007 (hierna: bestreden besluit) vernietigd. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar van appellante neemt met inachtneming van hetgeen in haar uitspraak is overwogen en heeft zij aanvullende beslissingen gegeven ter zake van griffierecht en proceskosten. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.
2.1. De rechtbank heeft geen reden gezien te twijfelen aan de juistheid van de door de (bezwaar)verzekeringarts vastgestelde medische beperkingen, zoals weergegeven in de FML van 19 oktober 2006. De rechtbank oordeelde voorts dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts naar behoren zijn gemotiveerd. Door appellante zijn geen medische gegevens in het geding gebracht die een ander licht op de zaak werpen, aldus de rechtbank.
2.2. De rechtbank heeft voorts overwogen dat in de FML een zogenoemde ‘verstopte’ beperking is opgenomen onder het punt 4.8 ‘reiken’ en dat door de bezwaararbeidsdeskundige geen onderbouwing is gegeven waarom de geselecteerde functies (toch) geschikt zijn voor appellante. Om die reden heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd besluit, om welke reden dat besluit niet in stand is gelaten.
3.1. In hoger beroep is namens appellante verwezen naar de gronden in eerste aanleg. Zij heeft aangevoerd dat haar medische beperkingen te gering zijn ingeschat en dat zij ook niet in staat is de geduide functies te verrichten. Naar aanleiding van het nieuwe besluit op bezwaar van 11 juli 2008 is namens appellante verwezen naar hetgeen in beroep naar voren is gebracht omtrent de functies en is verzocht dit als ingelast te beschouwen. Bij brief van 6 juli 2009 is aangevoerd dat ten onrechte geen beperking ten aanzien van ‘reiken’ is aangenomen terwijl voor het laten vervallen van de beperkende toelichting bij ‘gebogen of getordeerd werken’ geen verklaring is gegeven.
3.2. Het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak. Na nader onderzoek heeft bezwaarverzekeringsarts Hulst een nieuwe FML opgesteld en de beperkingen van appellante ter zake van ‘reiken’ toegelicht. Bezwaararbeidsdeskundige Neefjes heeft op zijn beurt een aanvullende motivering gegeven en geconcludeerd dat de in primo geduide functies alle nog als passend kunnen worden beschouwd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit kan worden onderschreven. Het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen kan niet onzorgvuldig genoemd worden en de conclusies in de medische rapporten zijn naar behoren gemotiveerd. Van de kant van appellante zijn ook in hoger beroep geen medische gegevens in het geding gebracht, mede op grond waarvan de Raad geen aanleiding heeft te twijfelen aan de door de (bezwaar)verzekeringsartsen beschreven medische beperkingen van appellante.
4.2. Door bezwaarverzekeringsarts Hulst is in zijn rapport van 25 februari 2008 aangegeven waarom, bij een (niet in geschil zijnde) strekbeperking van de (linker) elleboog van 10°, sprake is van een beperking die binnen de normaalwaarde blijft, nu die gecompenseerd kan worden met een lichte buiging of tordering van maximaal ongeveer 15°, hetgeen overeenkomt met de omschrijving van de normaalwaarde bij ‘reiken’ in de zogenoemde CBBS-gebruikershandleiding.
4.3. Appellante is weliswaar volgens de FML van 25 februari 2008 licht beperkt in het frequent buigen tijdens het werk, maar de Raad is niet gebleken dat, met het extra buigen bij wijze van compensatie als beschreven in overweging 4.2, in de functies sprake is van een overschrijding van appellantes belastbaarheid ter zake.
4.4. In de FML van 25 februari 2008 is de toelichting van de verzekeringsarts bij item 5.6 ‘gebogen en/of getordeerd actief zijn’ die was opgenomen bij dit item in de FML van 19 oktober 2006 komen te vervallen. Die toelichting hield in: ‘wel 1 of 2 minuten’, bij een beperking ‘kan minder dan 5 minuten achtereen gebogen en/of getordeerd actief zin (schoenveters strikken)’. Daargelaten dat in de toevoeging ‘wel 1 of 2 minuten’ op zich geen beperking valt te lezen, is in de geduide functies hooguit een minuut achtereen gebogen en/of getordeerd actief zijn aan de orde, zodat de Raad hierin geen reden ziet om te oordelen dat sprake is van een gebrekkige motivering.
4.5. Ook overigens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om de geduide functies als niet medisch passend te beschouwen. Om die reden slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te weten: het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen juist en volledig zijn vastgesteld, worden bevestigd.
4.6. Hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 brengt met zich dat het beroep tegen het besluit op bezwaar van 11 juli 2008, welk besluit overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Awb in dit hoger beroep moet worden meegenomen, ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding een der partijen te veroordelen in de proceskosten van de andere partij.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 11 juli 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) A.E. van Rooij.
TM