Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6413

Datum uitspraak2009-08-28
Datum gepubliceerd2009-08-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4136 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Voldoende medische grondslag. Voldoende zorgvuldig medische onderzoek. Van de noodzaak tot het instellen van een urenbeperking is niet gebleken. Uitgaande van de juistheid van de FML en gelet op het feit dat de bezwaararbeidsdeskundige De Rooy in de beroepsfase alsnog de signaleringen bij de geselecteerde functies heeft gemotiveerd, heeft de Raad geen aanwijzingen dat appellant niet in staat is de hem voorgehouden functies te vervullen. Wat betreft de stelling dat het loon dat appellant met de (niet nader omschreven) werkzaamheden in Frankrijk heeft verdiend ten onrechte niet is meegenomen bij de berekening van het maatmaninkomen, overweegt de Raad dat, Nog los van de vraag of het hier verzekerde arbeid in de zin van de Wet WIA betreft, constateert de Raad dat appellant – blijkens onder meer zijn curriculum vitae en het formulier ‘Maatmanloongegevens aanvraag WIA’ – nimmer heeft aangegeven in Frankrijk werkzaam te zijn geweest en dat hiervan ook in de rapportage van de (bezwaar)arbeidsdeskundige geen melding is gemaakt.


Uitspraak

08/4136 WIA Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 juni 2008, 07/1708 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 28 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders. II. OVERWEGINGEN 1.1. De Raad neemt als vaststaande aan de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak als vaststaande heeft aangenomen. De Raad voegt daaraan nog het volgende toe. 1.2. Op 8 juni 2006 heeft appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. 1.3. Bij besluit van 27 september 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor appellant geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan, omdat appellant na afloop van de wachttijd op 5 oktober 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De schatting is gebaseerd op de functies vleeswarenmaker, slachter en visbewerker (SBC-code 271070), parkeercontroleur (SBC-code 342022) en archiefmedewerker, medewerker bibliotheek (SBC-code 268050). 1.4. Appellant heeft tegen het besluit van 27 september 2006 bezwaar gemaakt, waarbij hij – zakelijk weergegeven – heeft aangevoerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen juiste weergave biedt van zijn beperkingen, een urenbeperking noodzakelijk is, de geduide functies niet passend zijn en dat hij niet op grond van de Wet WIA maar op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering had moeten worden beoordeeld. 1.5. Bij besluit van 25 januari 2007 heeft het Uwv zijn besluit van 27 september 2006 gehandhaafd. Aan eerstgenoemd besluit ligt het rapport van de bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer van 24 januari 2007 ten grondslag. 2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het medische onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Evenmin zijn aanknopingspunten gevonden die er op wijzen dat het oordeel van de verzekeringsartsen niet juist is. Doordat de bezwaararbeidskundige H. de Rooy in beroep de in de Resultaat functiebeoordeling verschenen signaleringen heeft gemotiveerd, heeft de rechtbank bovendien geen reden gezien de appellant voorgehouden functies niet passend te beschouwen. 3. In hoger beroep heeft appellant in essentie dezelfde gronden naar voren gebracht als in bezwaar. Voorts heeft hij aangevoerd dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts Hordijk onzorgvuldig geweest, nu dit slechts 90 seconden heeft geduurd. Ten onrechte is ten slotte het loon, dat met arbeid in Frankrijk is verworven, niet meegenomen bij de berekening van het maatmaninkomen. 4. De Raad overweegt het volgende. 4.1. De Raad onderschrijft de door de rechtbank gegeven overwegingen aangaande de (geclaimde) medische klachten van appellant. 4.1.1. Appellant heeft aangevoerd dat hij zich in het dagelijks leven met allerlei beperkingen geconfronteerd ziet als gevolg van zijn (psychische) klachten. De bezwaarverzekeringsarts De Brouwer heeft hiervan kennisgenomen en geconcludeerd dat appellant overeenkomstig de door de verzekeringsarts opgestelde FML belastbaar is. De rechtbank heeft de door de bezwaarverzekeringsarts De Brouwer in het rapport van 24 januari 2007 neergelegde bevindingen en conclusies onderschreven. De Raad ziet geen aanknopingspunten dit oordeel voor onjuist te houden. Ook in hoger beroep heeft appellant zijn stellingen niet met medische informatie onderbouwd. 4.1.2. De eigen opvatting van appellant dat hij niet volledig voor arbeid beschikbaar is, vindt evenmin bevestiging in de voorhanden zijnde stukken. Van de noodzaak tot het instellen van een urenbeperking is niet gebleken. 4.1.3. Namens appellant is aangevoerd dat het medisch onderzoek, uitgevoerd door de verzekeringsarts Hordijk, slechts 90 seconden heeft geduurd. De Raad laat in het midden of dat juist is, nu in het algemeen uit de duur van een medisch onderzoek niet zonder meer conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de vraag of een dergelijk onderzoek volledig en voldoende is geweest. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig is geweest. 4.2. Uitgaande van de juistheid van de FML en gelet op het feit dat de bezwaararbeidsdeskundige De Rooy in de beroepsfase alsnog de signaleringen bij de geselecteerde functies heeft gemotiveerd, heeft de Raad geen aanwijzingen dat appellant niet in staat is de hem voorgehouden functies, te weten vleeswarenmaker, slachter en visbewerker (SBC-code 271070), parkeercontroleur (SBC-code 342022) en archiefmedewerker, medewerker bibliotheek (SBC-code 268050), te vervullen. 4.3. Wat betreft de stelling dat het loon dat appellant met de (niet nader omschreven) werkzaamheden in Frankrijk heeft verdiend ten onrechte niet is meegenomen bij de berekening van het maatmaninkomen, overweegt de Raad het volgende. Nog los van de vraag of het hier verzekerde arbeid in de zin van de Wet WIA betreft, constateert de Raad dat appellant – blijkens onder meer zijn curriculum vitae en het formulier ‘Maatmanloongegevens aanvraag WIA’ – nimmer heeft aangegeven in Frankrijk werkzaam te zijn geweest en dat hiervan ook in de rapportage van de (bezwaar)arbeidsdeskundige geen melding is gemaakt. Ook elders zijn in het dossier hiervoor geen aanknopingspunten gevonden. 4.4. Tot slot is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellant op juiste gronden in het kader van de Wet WIA is beoordeeld. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.C.A. Wit. KR