Jurisprudentie
BJ6402
Datum uitspraak2009-08-28
Datum gepubliceerd2009-09-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5085 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5085 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag.De Raad verenigt zich eveneens met de beslissing van de rechtbank om de door appellant ter zitting aangevoerde grond met betrekking tot de in de functies vereiste opleiding in relatie tot de door hem in Duitsland gevolgde opleiding als zijnde tardief buiten de oordeelsvorming te laten. Daarbij acht de Raad van belang dat deze grond niet zonder kennis van het niveau van de door appellant gevolgde opleiding en van vergelijkbare opleidingen in Nederland door het Uwv viel te beoordelen. Deze kennis kan niet op voorhand worden verondersteld ter zitting bij de gemachtigde aanwezig te zijn. Er waren ook geen tekenen waardoor het Uwv erop bedacht had behoren te zijn dat appellant hiertegen bezwaren zou inbrengen. Voor zover appellant bedoeld heeft in hoger beroep te betwisten dat zijn Duitse vooropleiding aan de geschiktheid van de geduide functies in de weg staat wijst de Raad erop dat de bezwaararbeidsdeskundige J.P.M. Optekamp-van Kaam bij rapport van 3 augustus 2007 de vraag of het diploma Fachhochschule, dat appellant bezit, gelijk te stellen is met een HBO-diploma, onder verwijzing naar het rapport van 22 augustus 2006 van de arbeidsdeskundige G. van Lieshout, bevestigend heeft beantwoord. In dat rapport wordt melding gemaakt van een in 1993 gedane navraag bij het Bureau Studiewaardering van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen naar de waarde van het diploma van appellant. Ook daaruit komt naar voren dat dit diploma de afsluiting vormt van een opleiding op HBO-niveau. Nu de geduide functies van een lager opleidingsniveau uitgaan treft deze grond geen doel.
Uitspraak
08/5085 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 14 juli 2008, 07/864
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 17 juli 2009. Partijen zijn, met schriftelijke kennisgeving, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank bij de aangevallen uitspraak daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat het Uwv bij besluit op bezwaar van 27 augustus 2007 (het bestreden besluit) zijn besluit van 19 september 2006 heeft gehandhaafd. Bij dit besluit is de laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% aan appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleende uitkering herzien en met ingang van 23 oktober 2006 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - samengevat - als haar oordeel gegeven dat de medische oordeelsvorming die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt zorgvuldig is, dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), zoals deze op het aspect ‘staan’ op aangeven van de door appellant ingeschakelde orthopedisch chirurg J.D. Visser door de bezwaarverzekeringsarts is gewijzigd, een juiste weergave vormt van de belastbaarheid van appellant en dat de signaleringen van een mogelijke overschrijding van zijn belastbaarheid in de aan hem voorgehouden functies door de bezwaararbeidsdeskundige op voldoende wijze zijn toegelicht.
2.2. De door appellant eerst ter zitting van de rechtbank opgeworpen stelling dat aan de voor hem geschikt geachte functies opleidingseisen zijn verbonden waaraan hij gelet op zijn in Duitsland gevolgde opleiding niet kan voldoen, heeft de rechtbank wegens strijd met de goede procesorde als tardief buiten beschouwing gelaten. Daarbij heeft de rechtbank enerzijds het (onderwijs)technische karakter van deze grond in aanmerking genomen en anderzijds de omstandigheid dat niet viel in te zien waarom deze grond niet eerder had kunnen worden aangevoerd.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de (bezwaar)verzekeringsarts zijn medische beperkingen te laag heeft ingeschat, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies voor hem geschikt zijn en dat de rechtbank te onrechte de tijdens de zitting geuite bezwaren inzake de opleidingseisen van de geduide functies als tardief buiten beschouwing heeft gelaten.
4.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag liggende overwegingen ten volle. In hoger beroep heeft appellant zijn stellingen ook niet met nieuwe gegevens van medische en andere aard onderbouwd. Aan het rapport van 29 januari 2008 van de orthopedisch chirurg Visser ontleent de Raad dat hij zich kan verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts N. Visser aangepaste FML van 19 juli 2007 op het aspect staan na. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarop de FML op dit aspect aangepast conform diens advies. De bezwaararbeidsdeskundige J. Langebeeke is bij rapport van 8 april 2008 gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat deze wijziging geen gevolgen heeft voor de geschiktheid van de geduide functies en dat de mate van arbeidsongeschiktheid waarnaar de WAO-uitkering van appellant was herzien terecht was gesteld op 25 tot 35%.
4.2. De Raad verenigt zich eveneens met de beslissing van de rechtbank om de door appellant ter zitting aangevoerde grond met betrekking tot de in de functies vereiste opleiding in relatie tot de door hem in Duitsland gevolgde opleiding als zijnde tardief buiten de oordeelsvorming te laten. Daarbij acht de Raad van belang dat deze grond niet zonder kennis van het niveau van de door appellant gevolgde opleiding en van vergelijkbare opleidingen in Nederland door het Uwv viel te beoordelen. Deze kennis kan niet op voorhand worden verondersteld ter zitting bij de gemachtigde aanwezig te zijn. Er waren ook geen tekenen waardoor het Uwv erop bedacht had behoren te zijn dat appellant hiertegen bezwaren zou inbrengen.
4.3. Voor zover appellant bedoeld heeft in hoger beroep te betwisten dat zijn Duitse vooropleiding aan de geschiktheid van de geduide functies in de weg staat wijst de Raad erop dat de bezwaararbeidsdeskundige J.P.M. Optekamp-van Kaam bij rapport van 3 augustus 2007 de vraag of het diploma Fachhochschule, dat appellant bezit, gelijk te stellen is met een HBO-diploma, onder verwijzing naar het rapport van 22 augustus 2006 van de arbeidsdeskundige G. van Lieshout, bevestigend heeft beantwoord. In dat rapport wordt melding gemaakt van een in 1993 gedane navraag bij het Bureau Studiewaardering van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen naar de waarde van het diploma van appellant. Ook daaruit komt naar voren dat dit diploma de afsluiting vormt van een opleiding op HBO-niveau. Nu de geduide functies van een lager opleidingsniveau uitgaan treft deze grond geen doel.
5. De aangevallen uitspraak komt mitsdien voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.A. Wit.
TM