Jurisprudentie
BJ6397
Datum uitspraak2009-08-28
Datum gepubliceerd2009-08-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5470 WIA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5470 WIA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Voldoende medische grondslag. Geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat vanwege het Uwv de beperkingen van appellant zijn onderschat.
Uitspraak
08/5470 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juli 2008, 07/3709 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Spek, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij gevoegd een rapport van de bezwaarverzekeringsarts A. Mirza van 11 december 2008.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2009.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en de tolk A. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als schoonmaker toen hij zich met ingang van 15 november 2004 ziek meldde in verband met cardiale klachten. Daarnaast is sprake van suikerziekte.
1.2. Appellant is het kader van de beoordeling van zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 13 oktober 2006 onderzocht door de verzekeringsarts L.L. Ubbink. Na lichamelijk en psychisch onderzoek concludeerde Ubbink in zijn rapport van dezelfde datum tot het aannemen van enige beperkingen ten aanzien van zwaar fysieke arbeid en legde hij zijn bevindingen vast in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van eveneens 13 oktober 2006. Vervolgens stelde het Uwv na arbeidskundig onderzoek bij besluit van 17 november 2006 vast dat appellant met ingang van 5 december 2006 geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
2. In de bezwaarprocedure kreeg bezwaarverzekeringsarts Mirza de beschikking over informatie van de huisarts van 26 februari 2007 en de behandelend cardioloog van 15 maart 2007. In haar rapport van 19 maart 2007 deed Mirza verslag van het door haar op 15 februari 2007 gedane aanvullend lichamelijk en psychisch onderzoek. Zij concludeerde dat - anders dan appellant meende - er geen aanleiding was voor een beperking ten aanzien van rook, gas en dampen omdat appellant niet bekend was met longklachten, daarvoor geen medicatie gebruikte en niet onder behandeling van een longarts was, dat er geen aanleiding was voor beperkingen vanwege chronische rug- en schouderklachten omdat bij haar onderzoek de beweeglijkheid van rug en schouders niet beperkt was, en dat volgens de informatie van de huisarts de bloedsuikers normaal waren. Voorts gaf zij aan dat de cardioloog geen bezwaar had tegen licht fysiek werk maar dat, gezien de informatie van de cardioloog, de FML aanpassing behoefde op de onderdelen traplopen, lopen tijdens het werk en staan (tijdens het werk). Mirza legde haar bevindingen vast in een aangepaste FML van 19 maart 2007. Na arbeidskundige herbeoordeling, waarbij enkele functies vervielen, verklaarde het Uwv bij besluit van 20 april 2007 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 november 2006 ongegrond.
3.1. In de beroepsprocedure bleven blijkens het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige A.G. Diergaarde van 20 juli 2007 naar aanleiding van de ingebrachte arbeidskundige gronden in verband met het opleidingsniveau uiteindelijk drie functies over voor de schatting en berekende Diergaarde het verlies aan verdienvermogen op 5,99%.
3.2.1. De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 20 april 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond.
3.2.2. De rechtbank zag - onder verwijzing naar het onderzoek van Mirza en de informatie van de huisarts en de cardioloog - geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat vanwege het Uwv de beperkingen van appellant zijn onderschat.
4.1. In hoger beroep herhaalde appellant in essentie de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden tegen de medische grondslag van het bestreden besluit. Desgevraagd gaf de gemachtigde van appellant ter zitting aan dat in hoger beroep alleen de juistheid van de vaststelling van de FML aan de orde is.
5.1. De Raad, zich beperkend tot het onder 4.1 geformuleerde punt van geschil, ziet, mede gelet op het in rubriek I van deze uitspraak vermelde rapport van Mirza, geen aanleiding over de medische grondslag van het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad tekent daar nog bij aan dat Mirza in bedoeld rapport opmerkte dat door de gemachtigde van appellant de noodzaak van een beperking ten aanzien van het handelingstempo niet is onderbouwd, dat bij haar onderzoek geen traagheid werd waargenomen en dat er ook geen sprake is van een ernstige lichamelijke of psychische aandoening waardoor het handelingstempo vertraagd zou zijn. Voorts is volgens Mirza voldoende rekening gehouden met de gestelde vermoeidheidsklachten door de gestelde beperkingen in de FML en de uitsluiting van zwaar fysiek werk. Ten slotte gaf Mirza aan dat volgens de informatie van de huisarts er na 15 september 2006 geen klachten waren in verband met de suikerziekte en dat de bloeddruk sinds die datum genormaliseerd was.
5.2. Overweging 5.1 leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) A.L. de Gier.
TM