Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6387

Datum uitspraak2009-08-28
Datum gepubliceerd2009-09-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3743 WAO + 08/5897 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongewijzigde vaststelling WAO-uitkering. De Raad ziet geen aanleiding om aan te nemen dat appellante op de datum in geding ten gevolge van het dumpingsyndroom meer beperkt was dan is aangenomen. Evenmin is er reden om het oordeel dat appellante op de datum in geding niet langer beperkt was op het aspect knielen en hurken voor onjuist te houden. Hierbij heeft de Raad betrokken dat appellante haar standpunten niet met medische gegevens (nader) heeft onderbouwd. Met het nieuwe besluit op bezwaar van 3 september 2008 is niet geheel tegemoet gekomen aan het beroep van appellante tegen het oorspronkelijke besluit op bezwaar van 19 juni 2006. Daarom zal de Raad het nieuwe besluit op bezwaar met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure betrekken.Uit de aangevallen uitspraak volgt dat het Uwv bij het nieuwe besluit op bezwaar dient te betrekken in hoeverre appellante beperkt is op het aspect frequent reiken en welke beperkingen appellante heeft als gevolg van het bij haar vastgestelde carpaal tunnelsyndroom. De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en de aangepaste FML. De aan deze schatting ten grondslag gelegde functies zijn voor appellante – gelet op de voor haar geldende beperkingen en mogelijkheden zoals deze zijn vastgelegd in de aangepaste FML – geschikt. Het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 3 september 2008 faalt derhalve.


Uitspraak

07/3743 WAO 08/5897 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 7 mei 2007, 06/2081 WAO (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) Datum uitspraak: 28 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. P.J. de Rooij, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben een besluit op bezwaar van 3 september 2008 ingezonden, waarmee het Uwv uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.H.J.A. Olthof. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 23 september 2005 is de aan appellante toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, per 10 november 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. 2. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 juni 2006 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid is per 10 november 2005 vastgesteld op 35 tot 45%. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar van 19 juni 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak en beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat en voor zover voor het hoger beroep van belang – het volgende overwogen. De verzekeringsartsen hebben de psychische klachten van appellante en haar klachten ten gevolge van het dumpingsyndroom onderkend en op grond daarvan medische beperkingen aangenomen. Er is geen aanleiding om appellante vanwege die klachten meer beperkt te achten, nu appellante haar stelling dat zij meer beperkt is niet met medische gegevens heeft onderbouwd. Gelet op de verminderde belasting van knie-, enkel- en ruggewrichten als gevolg van de gewichtsafname van appellante is voldoende gemotiveerd waarom niet langer een beperking op het aspect 4.22 (knielen en hurken) wordt aangenomen. Niet valt echter in te zien waarom ook op het aspect 4.9 (frequent reiken) niet langer een beperking wordt aangenomen, te meer nu de door de rechtbank in de vorige beroepsprocedure ingeschakelde neuroloog dr. A. Boon al in juli 2004 heeft geoordeeld dat er een beperking geldt ten aanzien van frequent reiken. Ook wat betreft de andere beperkingen die Boon – wiens oordeel door de (bezwaar)verzekeringsarts niet is bestreden – ten gevolge van het carpaal tunnelsyndroom bij appellante heeft vastgesteld, is de medische grondslag van het besluit onvoldoende gemotiveerd. Omdat reeds in de vorige beroepsprocedure een uitgebreide medische beoordeling door twee deskundigen heeft plaatsgevonden en die deskundigen het eens zijn over de diagnose carpaal tunnelsyndroom, is er geen reden om in verband met de klachten die appellante als gevolg van die aandoening ervaart een deskundige te benoemen. De brief van de huisarts van appellante van 21 december 2005 wordt onvoldoende geacht om op die grond een deskundige te benoemen, omdat de huisarts de klachten van appellante weergeeft zonder deze met objectiveerbare medische feiten te onderbouwen. Het Uwv zal in het nieuwe besluit nader dienen te motiveren welke beperkingen ten gevolge van het carpaal tunnelsyndroom, gelet op de bevindingen van de deskundigen, dienen te worden aangenomen. 4. In hoger beroep heeft appellante – daarmee herhalende hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd – gesteld dat zij ten gevolge van het dumpingsyndroom meer beperkt is dan is aangenomen. Verder heeft appellante bestreden dat niet langer een beperking op het aspect knielen en hurken moet worden aangenomen. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat sinds het rapport van Boon van 16 juli 2004 tot aan de datum in geding een periode van 16 maanden is verstreken en dat met de wijzigingen in haar gezondheidstoestand in die periode rekening moet worden gehouden. 5. Bij besluit van 3 september 2008 is het bezwaar wederom gegrond verklaard en is de mate van arbeidsongeschiktheid per 10 november 2005 wederom vastgesteld op 35 tot 45%. 6. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 3 oktober 2008 beroep bij de rechtbank ingesteld. Voor de gronden waarop het beroep rust, heeft zij verwezen naar hetgeen zij in hoger beroep heeft aangevoerd. 7. De Raad overweegt als volgt. 8.1. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Dat betekent dat ook de Raad geen aanleiding ziet om aan te nemen dat appellante op de datum in geding ten gevolge van het dumpingsyndroom meer beperkt was dan is aangenomen. Evenmin is er reden om het oordeel dat appellante op de datum in geding niet langer beperkt was op het aspect knielen en hurken voor onjuist te houden. Hierbij heeft de Raad betrokken dat appellante haar standpunten niet met medische gegevens (nader) heeft onderbouwd. 8.2. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 9.1. Met het nieuwe besluit op bezwaar van 3 september 2008 is niet geheel tegemoet gekomen aan het beroep van appellante tegen het oorspronkelijke besluit op bezwaar van 19 juni 2006. Daarom zal de Raad het nieuwe besluit op bezwaar met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure betrekken. 9.2. Uit de aangevallen uitspraak volgt dat het Uwv bij het nieuwe besluit op bezwaar dient te betrekken in hoeverre appellante beperkt is op het aspect frequent reiken en welke beperkingen appellante heeft als gevolg van het bij haar vastgestelde carpaal tunnelsyndroom. Bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie heeft daarover in zijn rapport van 24 juni 2008 aangegeven dat gelet op de door de deskundigen Boon en P.L.M. van Oijen genoemde beperkingen zware hand- en armbelasting moet worden voorkomen. Verder heeft hij aangegeven dat appellante nog steeds beperkt is op het aspect frequent reiken. De ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML) is op 24 juni 2008 daarop aangepast. De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en de aangepaste FML. De aan deze schatting ten grondslag gelegde functies zijn voor appellante – gelet op de voor haar geldende beperkingen en mogelijkheden zoals deze zijn vastgelegd in de aangepaste FML – geschikt. Het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 3 september 2008 faalt derhalve. 10. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten; Verklaart het beroep tegen het besluit van 3 september 2008 ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009. (get.) J. Brand. (get.) A.C. Palmboom. TM