![logo-zwart logo-zwart](/export/ad/ad59329DJKqloqcjh.jpeg)
Jurisprudentie
BJ6376
Datum uitspraak2009-08-26
Datum gepubliceerd2009-08-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1695 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1695 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering.Voldoende medische grondslag. De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante juist heeft vastgesteld. De Raad ziet nu geen twijfel bestaat over de juistheid van de ten aanzien van appellante vastgestelde beperkingen geen reden een deskundige te benoemen voor een nader onderzoek naar de belastbaarheid van appellante. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 15 oktober 2007 is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellante in medisch opzicht als passend dienen te worden aangemerkt.
Uitspraak
08/1695 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 6 februari 2008, 07/631 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Smit, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld en een medische verklaring in geding gebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2009, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Smit, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Gerritsen.
II. OVERWEGINGEN
1. Het Uwv heeft bij besluit van 25 september 2006 de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, ingaande 26 november 2006 ingetrokken, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 15%.
2. Het Uwv heeft het tegen het besluit van 25 september 2006 gemaakte bezwaar van appellante, na een medische en arbeidskundige heroverweging, gegrond verklaard bij besluit op bezwaar van 11 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit) met dien verstande dat de WAO-uitkering van appellante ingaande 25 mei 2007 wordt ingetrokken.
3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak als haar oordeel uitgesproken dat het bestreden besluit ten aanzien van de medische grondslag onvoldoende was gemotiveerd. De rechtbank heeft hierin reden gezien het beroep van appellante gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het aan het bestreden besluit klevende motiveringsgebrek door het Uwv bij rapportage van 15 oktober 2007 van de bezwaarverzekeringsarts H.A.J. Reker is hersteld, waarin nader is gerapporteerd over het medicijngebruik van appellante en de beperkende gevolgen hiervan. Reker heeft aanleiding gezien de voor appellante opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aan te scherpen. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt van appellante dat zij vanwege haar psychische klachten en medicijngebruik zwaarder beperkt is te achten dan is vastgesteld door het Uwv noch dat haar beperkingen uit fibromyalgie zouden zijn miskend. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen met betrekking tot de noodzaak van een urenbeperking zorgvuldig is geweest en dat door de bezwaarverzekeringsarts genoegzaam is onderbouwd waarom hij heeft afgezien van een urenbeperking. De rechtbank heeft de voor appellante geduide functies passend geacht en heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Verder heeft de rechtbank beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.
4. Appellante heeft in hoger beroep de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist. Appellante acht zich op psychische gronden zwaarder beperkt dan is vastgesteld door het Uwv. Appellante heeft onder verwijzing naar een op 29 mei 2009 gedateerd schrijven van haar huisarts B.J. Kral aangevoerd dat er bij haar sprake is van een Posttraumatische Stressstoornis (PTTS). In de FML zijn naar de mening van appellante ten onrechte geen beperkingen aangenomen ten aanzien van de items 1.1 ‘concentreren van de aandacht’, 1.2 ‘verdelen van de aandacht’ en 1.7 ‘handelingstempo’. Verder heeft appellante herhaald dat er op grond van haar klachtenbeeld voldoende reden is voor het aannemen van een urenbeperking. Appellante heeft erop gewezen dat zij - op dat moment - behoorlijk veel tijd kwijt is met het volgen van behandelingen. Appellante heeft de Raad verzocht ter nadere vaststelling van haar psychische beperkingen en beperkingen uit fibromyalgie deskundigen te benoemen voor een onderzoek. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft appellante tot slot gesteld dat de geduide functies vanwege haar allergieklachten voor nikkel en kobalt, en de gevraagde vaardigheden ten aanzien van taal en klantgericht werken, niet passend zijn.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad stelt allereerst vast dat het hoger beroep, gelet op de inhoud van het hoger beroepschrift en het verhandelde ter zitting, zich richt op het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
5.2. De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante juist heeft vastgesteld. De Raad onderschrijft de in de aangevallen uitspraak vermelde overwegingen en maakt deze tot de zijne. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad kan zich vinden in het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts E. Vastert - zoals uiteengezet door het Uwv ter zitting van de Raad - dat appellante niet heeft aangetoond dat de aandoening PTTS reeds ten tijde in geding van invloed was op haar belastbaarheid en dat voorts niet duidelijk is geworden op welke gronden deze diagnose is vastgesteld. Appellante heeft ook anderszins niet aangetoond dat zij op psychische gronden zwaarder beperkt is te achten dan is vastgesteld door het Uwv. De Raad overweegt verder dat de bezwaarverzekeringsarts Reker in de rapportages van 30 juli en 15 oktober 2007 genoegzaam heeft toegelicht dat er geen grond is om beperkingen aan te nemen op de door appellante voorgestane - en onder 4 vermelde - items. Wat de door appellante voorgestane duurbeperking betreft, overweegt de Raad dat hem niet is gebleken dat appellante ten tijde in geding verminderd beschikbaar was voor arbeid vanwege het volgen van behandelingen, noch om andere redenen. De Raad ziet nu geen twijfel bestaat over de juistheid van de ten aanzien van appellante vastgestelde beperkingen geen reden een deskundige te benoemen voor een nader onderzoek naar de belastbaarheid van appellante.
5.3. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 15 oktober 2007 is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellante in medisch opzicht als passend dienen te worden aangemerkt. De Raad overweegt daartoe dat de bezwaararbeidsdeskundige M. van Wijngaarden in zijn rapportage van 17 oktober 2007 genoegzaam heeft aangetoond dat appellante in de aan haar voorgehouden functies niet in aanraking komt met nikkel en kobalt. Verder is appellante door het Uwv niet beperkt geacht ten aanzien van het sociaal functioneren. De Raad is tot slot niet gebleken dat appellante de Nederlandse taal niet voldoende beheerst om de aan haar voorgehouden functies te verrichten. De Raad overweegt daartoe dat appellante in Nederland drie jaar basisschool heeft gevolgd en vervolgens 4 jaar LHNO, en dat er in geen van de functies met betrekking tot taalvaardigheid specifieke bekwaamheden worden vereist.
5.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) I.R.A. van Raaij.
TM