Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6346

Datum uitspraak2009-08-20
Datum gepubliceerd2009-08-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/420355-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

WvW 6, bewijs, aanmerkelijk onvoorzichtig, strafmaatmotivering.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.420355-08 (P) Uitspraak: 20 augustus 2009 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen (verdachte), geboren op (geboortejaar), wonende te (adres). 1 Onderzoek van de zaak Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Jansma, advocaat te Zwolle. 2 De tenlastelegging De verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 30 juni 2008 in de gemeente Hardenberg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, de (straatnaam) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - met een snelheid van ongeveer 65 kilometer per uur, althans met een snelheid veel te hoog voor veilig verkeer ter plaatse te rijden over die weg en/of (vervolgens) - zijn voertuig (bromfiets) niet (voortdurend) onder controle te houden en/of - zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was zijn voertuig (bromfiets) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was en/of - (vlak voor en/of ten tijde van het ongeval) achterom en/of op zij te kijken en/of (vervolgens) - met zijn voertuig (bromfiets) tegen/op één of meer voor hem rijdende fietsers te weten (naam 1) en/of (naam 2) te botsen en/of te rijden en/of (vervolgens) - tegen in de berm geparkeerd staande auto te botsen en/of te rijden, waardoor een ander (genaamd (naam 1)) zwaar lichamelijk letsel, te weten (langdurige) rugklachten, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of waardoor een ander (genaamd (naam 2)) zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenschudding en/of een gebroken schouder, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 30 juni 2008 in de gemeente Hardenberg, als bestuurder van een voertuig (bromfiets), daarmee rijdende op de weg, (straatnaam), - met een snelheid van ongeveer 65 kilometer per uur, althans een snelheid veel te hoog voor veilig verkeer ter plaatse heeft gereden en/of - niet (voortdurend) zijn voertuig (bromfiets) onder controle heeft gehad en/of - zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig (bromfiets) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was en/of - (vlak voor en/of ten tijde van het ongeval) achterom en/of opzij heeft gekeken en/of (vervolgens) - met zijn voertuig (bromfiets) tegen/op één of meer voor hem rijdende fietsers (te weten (naam 1) en/of (naam 2)) is gereden en/of gebotst en/of (vervolgens) - tegen een in de berm geparkeerd staande auto is gebotst en/of gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd. 3 De voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4. De beoordeling van het bewijs 4.1 Vaststaande feiten Op 30 juni 2008 reden verdachte en zijn vriend (naam 3) op hun bromfietsen over de (straatnaam) te Bergentheim. Op diezelfde weg fietsten (naam 1) en (naam 2) naast elkaar. In de berm stond de auto van (naam 4) geparkeerd. Verdachte heeft de twee fietsers van achteren aangereden. 4.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd, dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden ten aanzien van (naam 2). 4.3 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd, dat in de (straatnaam) een verkeersdrempel aanwezig is, waarvoor verdachte zijn snelheid heeft verminderd. Onoplettendheid in de vorm van het achterom kijken levert geen overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet op, zodat van het primair ten laste gelegde vrijspraak dient te volgen. Het subsidiair ten laste gelegde kan wel worden bewezen. 4.4 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank overweegt met betrekking tot het bewijs het navolgende, op grond van de hierna vermelde bewijsmiddelen. Verdachte heeft als volgt verklaard: “Ik zag voor mij twee fietsers in de verte. Ik keek opzij naar mijn vriend en toen ik weer terug keek zat ik er al bijna bovenop.” En: “Ik wist dat de brommer te hard liep.” Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij wel een poosje achterom heeft gekeken. Getuige (naam 3) heeft verklaard: “Daar ik achter mijn maatje reed kon ik zien dat hij achterom keek.” “Ik denk dat wij ongeveer tussen de 60 en 65 kilometer per uur reden.” Getuige (naam 4) heeft verklaard, dat hij zat te vissen en zag dat de eerste bromfietser achterom keek. Hij verklaart verder: “Nu, vlak voor de aanrijding, ging het ook behoorlijk hard.” “Ik schat dat ze rond 65 kilometer per uur hebben gereden.” Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat de constructiesnelheid van de bromfiets van verdachte na correctie 74 kilometer per uur bedraagt. De rechtbank is van oordeel, dat er geen aanwijzingen zijn, dat verdachte vlak voor het ongeval heeft afgeremd. Verdachte heeft in zijn eerste verklaring bij de politie niet gesproken over remmen, noch hebben de getuigen in die zin verklaard. Daarentegen hebben zowel (naam 3) als (naam 5) verklaard, dat verdachte vlak voor het ongeval rond de 65 kilometer per uur reed. Daarbij komt, dat verdachte de fietsers wel heeft gezien, maar toch achterom heeft gekeken en volgens zijn eigen verklaring dit zelfs ‘een poosje’ heeft gedaan. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen, dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, hetgeen oplevert schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. In de letselbeschrijving van de GGD staat, dat (naam 2)op 30 juni 2008 is behandeld voor hoofdletsel, waarbij echter niet is aangeven waaruit dit hoofdletsel bestond, en voor een gebroken schouderblad. Op 4 december 2008 schrijft de geneeskundige van de GGD, dat de botbreuk is behandeld en inmiddels mede door aanvullende fysiotherapie vrijwel volledig is hersteld. De behandelaar verwacht een volledig en restloos herstel. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij enige tijd na het ongeval een bloemetje naar (naam 2)heeft gebracht en dat zij toen als gevolg van het ongeval nog in bed lag. De rechtbank stelt vast dat (naam 2)ten gevolge van het ongeval in ieder geval een gebroken schouderblad heeft opgelopen, als gevolg waarvan zij enige tijd haar normale bezigheden niet heeft kunnen uitoefenen. 4.5 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigende bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op 30 juni 2008 in de gemeente Hardenberg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, de (straatnaam) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig, - met een snelheid van ongeveer 65 kilometer per uur ter plaatse te rijden over die weg en - zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was zijn voertuig (bromfiets) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was en - vlak voor of ten tijde van het ongeval achterom te kijken en vervolgens - met zijn voertuig (bromfiets) tegen voor hem rijdende fietsers te weten (naam 1) en (naam 2) te botsen, waardoor een ander (genaamd (naam 2)) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Wat meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het volgende strafbare feit op: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, strafbaar gesteld bij artikel 175 van het Wetboek van Strafrecht. 6 De strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 7 De strafoplegging 7.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen: - een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en - 12 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid. 7.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft bepleit, dat verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid of een voorwaardelijke straf wordt opgelegd. 7.3 Het oordeel van de rechtbank Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon en draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 juni 2009 waaruit blijkt dat verdachte na het onderhavige incident een maal een transactie heeft gehad in verband met artikel 5.6.8 lid 1 Voertuigreglement. Dit betekent, dat verdachte, zoals hij ook ter zitting heeft verklaard, nog na het onderhavige incident is blijven rijden met zijn opgevoerde bromfiets. Wel pleit voor verdachte, dat hij inmiddels zijn bromfiets heeft verkocht en heeft verklaard niet weer een bromfiets te zullen kopen. Voor het overige is verdachte nimmer met justitie in aanraking geweest. Voorts heeft de rechtbank bij haar beslissing rekening gehouden met een brief van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 16 september 2008. De Raad schrijft, dat de moeder van verdachte, naar aanleiding van een uitnodiging voor een gesprek, telefonisch contact heeft opgenomen en heeft verklaard, dat verdachte erg was geschrokken en een aantal botbreuken heeft opgelopen. Er is een goed contact geweest met de slachtoffers. Verdachte en zijn ouders hebben gesprekken met hen gevoerd en excuses en bloemen aangeboden. De Raad voor de Kinderbescherming is van mening dat er vanuit pedagogisch opzicht goed is gereageerd op het delict. De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van het feit en de gevolgen van het ongeval, alsmede de feiten en omstandigheden na het ongeval, een werkstraf op zijn plaats is. De rechtbank legt daarbij een werkstraf van kortere duur op dan de officier van justitie heeft gevorderd. Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen. 8 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9 De beslissing Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 40 uren. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf . De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. De rechtbank ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van 6 maanden. Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. de Jong-de Goede, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en L.J.C. Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van A. Samson als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 augustus 2009.