Jurisprudentie
BJ6286
Datum uitspraak2009-08-27
Datum gepubliceerd2009-08-28
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.015.411
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-28
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.015.411
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ouderschapsonderzoek
Uitspraak
Beschikking d.d. 27 augustus 2009
Zaaknummer 200.015.411
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen mr. T Bijlsma, kantoorhoudende te Bolsward,
advocaat thans: mr. M.C. Mollema, kantoorhoudende te Grou,
tegen
[de vader],
wonende te Raalte,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.E. Verhagen-Kiela, kantoorhoudende te Deventer.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 2 juli 2008, die is verbeterd bij beschikking van 27 augustus 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [naam minderjarige], geboren op 25 november 2005 in de gemeente Raalte, vastgesteld, inhoudende:
- vanaf 7 augustus 2008 ontmoeten de vader en [naam minderjarige] elkaar gedurende zes maanden één uur per drie weken onder begeleiding van het Omgangshuis;
- na deze zes maanden kan de vader [naam minderjarige], gedurende zes maanden, een zaterdagmiddag per twee weken ontmoeten van 14.00 uur tot 17.00 uur in bijzijn en ten huize van een door de moeder aan te wijzen derde in de provincie Friesland, waarbij [naam minderjarige] door de moeder bij die derde wordt gebracht en opgehaald;
- vervolgens vindt aansluitend een reguliere omgangsregeling plaats van een weekend per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, en de helft van de schoolvakanties en feestdagen, met dien verstande dat de vader [naam minderjarige] ophaalt van zijn huisadres of van een ander door de moeder op te geven adres in Friesland en hem daar ook weer terugbrengt na afloop van de omgang.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 1 oktober 2008, heeft de moeder verzocht de beschikkingen van 2 juli 2008 en 27 augustus 2008 te vernietigen en opnieuw beslissende primair dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken dan wel dat deze worden afgewezen als niet gegrond, dan wel als niet juist en subsidiair, indien en voor zover het hof van oordeel is dat het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling niet kan worden afgewezen, een deskundige te benoemen die een psychologisch onderzoek doet bij [naam minderjarige] en de omgangsregeling tussen de vader en [naam minderjarige] voor onbepaalde tijd te schorsen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 27 november 2008, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen, hetzij door haar hierin niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel door haar het verzoek te ontzeggen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een akte van depot opgemaakt op 4 augustus 2009.
Ter zitting van 12 augustus 2009 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. Mollema, de vader, bijgestaan door mr. J.S. Staijen, vervangende mr. Verhagen-Kiela en [naam medewerker] namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Friesland en Flevoland, locatie Leeuwarden (hierna: de raad).
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Partijen zijn op 2 juli 2004 met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk is de thans nog minderjarige [naam minderjarige] geboren.
2. Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 10 januari 2007 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beslissing is ingeschreven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand op 30 maart 2007.
3. De ouders zijn gezamenlijk belast (gebleven) met het gezag over [naam minderjarige]. Het hoofdverblijf van [naam minderjarige] is, bij voornoemde beschikking van 10 januari 2007, bij de moeder bepaald.
4. De rechtbank heeft in haar beschikking van 29 augustus 2007 een advies aan de raad gevraagd ten aanzien van de omgangsregeling tussen [naam minderjarige] en de vader.
5. Na rapport en advies van de raad heeft de rechtbank bij beschikking van 2 juli 2008, die is verbeterd op 27 augustus 2008, ten aanzien van de omgangsregeling beslist zoals hiervoor, bij "Het geding in eerste aanleg", staat vermeld.
Het oordeel van het hof
6. Per 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. Indien ouders gezamenlijk met het gezag zijn belast, wordt de term "omgangsregeling" vervangen door: "regeling betreffende de toedeling aan de ouders van zorg- en opvoedingstaken". Daar waar het hof hierna spreekt over omgang heeft dit betrekking op deze regeling.
7. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder hun gedragingen als ouders na scheiding nog niet goed op elkaar kunnen afstemmen en dat zij niet goed met elkaar kunnen communiceren. Dit vormt een belemmering om tot overeenstemming te komen over een allesomvattende ouderschapsregeling rond [naam minderjarige]. Het hof is van oordeel dat [naam minderjarige] er het meest bij gebaat is dat de ouders komen tot een heroriëntatie op het ouderschap na scheiding en acht aannemelijk dat deze heroriëntatie door middel van ouderschapsonderzoek bewerkstelligd kan worden. Het hof zal daarom zo een onderzoek gelasten.
Het hof wijst ieder der partijen op het belang om zich ten volle in te zetten. In dit verband wijst het hof op het niet-vrijblijvende karakter van dit deskundigen-onderzoek dat zich aldus onderscheidt van hetgeen in het algemeen onder de term 'mediation naast rechtspraak' bekend is.
Het hof wijst tot slot op het bepaalde in art. 198 lid 3 Rv met toepassing waarvan het het hof vrij staat om aan de houding die een partij tijdens een ouderschapsonderzoek onverhoopt zou innemen, de gevolgen te verbinden die het hof geraden voorkomt.
8. Het hof zal als deskundige benoemen: [gegevens deskundige]
Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en voortgang van het onderzoek.
9. Partijen dienen de deskundige binnen 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken.
10. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 27 februari 2010 (pro forma), teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden. Deze krijgt de opdracht onderzoek te verrichten en daarbinnen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, met beide ouders tezamen gesprekken te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap na scheiding zodanig vorm te doen geven dat [naam minderjarige] - gegeven de omstandigheden - zo goed als mogelijk zal kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt. Het hof laat het aan het oordeel van de deskundige over of de minderjarige [naam minderjarige] in het onderzoek moet worden betrokken.
De deskundige heeft zich bereid verklaard dit onderzoek op zich te nemen.
11. Het hof wenst dat de deskundige bij het uit te voeren onderzoek de volgende vragen betrekt:
a. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar en is deze omgang voor verbetering vatbaar?
b. Hoe is de relatie van de minderjarige met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel en anderzijds beide ouders tezamen (het oudersysteem, met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)?
c. Welke zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van respectievelijk de moeder en de vader?
d. Waaraan moet de opvoedingssituatie van de minderjarige voldoen, gelet op zijn individuele behoefte?
e. In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een omgangsregeling rekening te houden met de behoeften van de minderjarige?
f. In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor omgang met de minderjarige?
g. Wat betekent dit voor de omgang van de minderjarige met de ouder die de kinderen niet dagelijks verzorgt?
h. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige?
12. De deskundige dient zich binnen veertien dagen na het geven van deze beschikking met het hof te verstaan, indien de bovenstaande vragen in diens visie nog aanvulling behoeven.
13. De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Tevens dient de deskundige - bij gebreke van overeenstemming tussen de vader en de moeder - de gestelde vragen te beantwoorden en het hof te adviseren omtrent de omgangsregeling.
14. Indien de advocaten en/of deskundige vragen hebben over de procedure kunnen zij zich wenden tot mw. S. van de Steeg, tel. nr. 058-2341858 en/of
mw. M. Marsnerova, tel.nr. 058-2341855.
15. Bij toepassing van de artikelen 195 en 199 Rv komen de kosten van een deskundigenbericht in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In procedures die worden ingeleid met een verzoekschrift zijn die bepalingen in artikel 284 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van het kind nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte een
deskundige aan te wijzen zonder partijen hiervoor een voorschot te vragen en in debet te stellen. Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten, tot een maximumbedrag van
€ 4.500,- inclusief verschotten en de BTW, ten laste van het rijk zullen komen. De deskundige dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van
€ 107,50 per uur exclusief BTW.
16. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat hangende het onderzoek de beschikkingen van de rechtbank onverminderd van kracht blijven en dienovereenkomstig uitgevoerd zullen moeten worden.
Slotsom
17. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
Beslissing
Het gerechtshof:
alvorens nader te beslissen:
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot 27 februari 2010 pro forma,
gelast een deskundigenonderzoek als omschreven in rechtsoverwegingen 7 tot en met 13;
benoemt tot deskundige [gegevens deskundige]
verzoekt de deskundige zo spoedig mogelijk het onderzoek aan te vangen;
bepaalt dat de kosten van de deskundige door de griffier zullen worden betaald en ten laste van 's Rijks kas zullen komen, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 15 bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mevrouw mr. G. Jonkman;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat (de advocaten van) partijen binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zullen stellen en dat de ouders alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige tijdig voor de hierboven vermelde pro forma datum het hof zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het ouderschapsonderzoek;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat de ouders door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven door mrs. Melssen, voorzitter, Jonkman en Hulsebosch, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 augustus 2009 in bijzijn van de griffier.