
Jurisprudentie
BJ6278
Datum uitspraak2009-08-21
Datum gepubliceerd2009-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2660 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2660 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering intrekking hieraan ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar mogelijkheden en beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. Juistheid medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit.
Uitspraak
08/2660 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 28 maart 2008, 07/143 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 10 juli 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. L. Goudkade, werkzaam bij DAS rechtsbijstand. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. van Kuilenburg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellante ontving sinds 16 april 1999 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 18 juli 2006 heeft het Uwv per 19 september 2006 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken. Bij besluit van 11 december 2006 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar mogelijkheden en beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 11 december 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en heeft in dat verband vooral gewezen op een in hoger beroep overgelegde brief van haar orthopaedisch chirurg P.W. Pavlov en zijn conclusie dat hij bij appellante een sensibiliteitsstoornis heeft vastgesteld.
3.2. Het Uwv ziet in de overgelegde informatie geen reden om een ander standpunt in te nemen. De bezwaarverzekeringsarts heeft er op gewezen dat de informatie dateert van ver na de in dit geding relevante datum en meent ook overigens dat er geen reden is om de beperkingen van appellante anders in te schatten.
4.1. De intrekking van de WAO-uitkering van appellante is gebaseerd op de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 mei 2006 vastgelegde arbeidsbeperkingen van appellante door de arts Raddjoe en de bezwaarverzekeringsarts Van Oostrum. Zij hebben daarbij de beschikking gehad over veel informatie van de artsen die appellante in het verleden hebben behandeld. Uit die informatie komt niet naar voren dat bij appellante tijdens een tweede (hernia) rugoperatie door de neurochirurg K.W. Albrecht een zenuw is beschadigd, hetgeen de chirurg mondeling aan appellante kenbaar zou hebben gemaakt. De informatie bevat wel enkele brieven van Albrecht, waarin hij rapporteert over de conditie van appellante.
4.2. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat er in de voorhanden gedingstukken geen duidelijke aanknopingspunten bestaan voor de stelling dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. De informatie van de chirurg Pavlov brengt de Raad ook niet tot een ander oordeel. Uit de rapportages van onder meer de bezwaarverzekeringsarts komt voldoende overtuigend naar voren, dat rekening is gehouden met de klachten van appellante, voorzover die verband houden met de rechtstreeks en objectief vast te stellen gevolgen van een ziekte of een gebrek.
4.3. Dat appellante in het verleden met door haar ervaren min of meer gelijke beperkingen steeds een volledige WAO-uitkering heeft ontvangen, betekent niet dat haar WAO-uitkering nu niet kan worden ingetrokken. Daarbij stelt de Raad vast dat appellante in de jaren voorafgaande aan de huidige herbeoordeling niet door een verzekeringsarts is onderzocht, de beoordeling in 2004 was alleen een schriftelijke, en voorts dat de beoordeling waarop de bestreden intrekking van haar uitkering is gebaseerd, zorgvuldig en met inachtneming van veel medische informatie heeft plaats gehad.
4.4. Uitgaande van de in de FML opgenomen beperkingen ziet de Raad geen reden om de geduide functies voor appellante te zwaar te achten. Van de zijde van appellante zijn overigens ook geen specifieke arbeidskundige gronden naar voren gebracht.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2009.
(get.) A.T. de Kwaasteniet.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
TM