Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6274

Datum uitspraak2009-08-26
Datum gepubliceerd2009-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1833 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing uitkering op grond van de Wet WIA onder de overweging dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Juistheid vaststelling medische en arbeidskundige grondslag van het besluit. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat de functies, die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt.


Uitspraak

08/1833 WIA Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 11 februari 2008, 06/10425 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 26 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 19 maart 2009 heeft mr. F.B.A. Verbeek, advocaat te Nieuwegein, zich als gemachtigde van appellant gesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2009, waar appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant is op 8 maart 2004 met psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als onderhoudsmonteur voor 28 uur per week. Op de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 7 februari 2006 afwijzend beslist onder de overweging dat appellant per 6 maart 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het tegen dat besluit door appellant gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 29 augustus 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. De arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit geeft voorts naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht in en toetsingsmogelijkheden van de in geding zijnde schatting. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de arbeidskundige grondslag onjuist te achten. 3.1. Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen. Hij is van mening dat zijn voormalige werkgever een groot aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortduren van zijn ziekte. Appellant meent dat hij op de in geding zijnde datum wel recht heeft op een uitkering in verband met zijn arbeidsongeschiktheid, die overigens nog steeds voortduurt. 3.2. Het Uwv heeft in het verweerschrift het in het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. 4. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank en het daarop gebaseerde oordeel en maakt dit tot het zijne. 4.1. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad redenen tot twijfel aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en aan de juistheid van de hieruit getrokken conclusies. Appellant heeft in beroep noch in hoger beroep medische gegevens ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de medische vaststellingen van het Uwv. Voor een nader onderzoek door het Uwv, zoals door appellant bepleit, ziet de Raad geen aanleiding. 4.2. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat de functies, die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. 4.3. De Raad heeft begrip voor de problematische omstandigheden waarin appellant na zijn uitval op 8 maart 2004 is komen te verkeren. Echter, de van de zijde van appellant in dit kader aangevoerde grieven, die met name de behandeling van de zijde van zijn ex-werkgever betreffen, kunnen in de onderhavige procedure niet de door appellant gewenste betekenis krijgen en moeten onbesproken blijven omdat zij buiten de reikwijdte van het bestreden besluit liggen. 5. Hetgeen onder 4 tot en met 4.3 is overwogen leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 6. De Raad ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende; Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en J. Riphagen en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009. (get.) H. Bolt. (get.) I.R.A. van Raaij. TM