Jurisprudentie
BJ6236
Datum uitspraak2009-08-27
Datum gepubliceerd2009-08-27
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 09/351
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-27
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 09/351
Statusgepubliceerd
Indicatie
bouwvergunning en vrijstelling tbv zorgcomplex te Goes
Uitspraak
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 09/351
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. L.A. de Waard, advocaat te Goes,
tegen
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes,
verweerder.
I. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen een door verweerder genomen besluit op bezwaar van 26 maart 2009 (hierna: het bestreden besluit).
Het beroep is op 6 juli 2009 behandeld ter zitting, gelijktijdig met de beroepszaak met procedurenummer 09/348. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. P.J. Daniëlse. Namens derde-belanghebbende, de Stichting Zuidwester, zijn mr. V.A.E. van Westing, advocaat te Nijmegen, [naam] en [naam] verschenen.
II. Overwegingen
1. Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft verweerder aan de Stichting Zuidwester (hierna: vergunninghoudster) onder verlening van vrijstelling, zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), vergunning verleend voor de bouw van zorgcomplex Den Berg op het perceel Rommerswalestraat 1 te Goes, kadastraal bekend gemeente Goes, sectie C, nr 04626.
Verweerder heeft het tegen het besluit van 31 oktober 2008 gerichte bezwaar met het bestreden besluit gegrond verklaard en, onder aanvulling van de motivering, het besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning, in stand gelaten.
2. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe onder meer het volgende aan.
Volgens eiseres is er een aanmerkelijke strijd met de stedenbouwkundige voorwaarden die verweerder op grond van zijn beleidsstukken heeft gecommuniceerd.
In het Masterplan Goes-West is aangegeven dat de wijk kleinschalig van opzet is. De wijk heeft een tuindorpachtig karakter welk karakter volgens het Masterplan moet worden behouden dan wel uitgebreid. De bouwplannen zijn echter grootschalig en passen niet in een wijk met een tuindorpachtig karakter. Ook is het plan in strijd met het in het Masterplan vastgelegde beleid aangaande wonen met zorg. Deconcentratie van zorgvoorzieningen is namelijk uitgangspunt, terwijl dit plan juist concentratie als uitgangspunt heeft. In de heroverweging wordt met geen woord gerept over het Masterplan.
Voorts is er onvoldoende onderzoek verricht naar de toename van de verkeersintensiteit en de parkeerproblemen. Ook hier wordt verwezen naar het Masterplan. Verweerder streeft naar een verkeersluwe wijk. Door medewerking te verlenen aan het bouwplan wordt dat uitgangspunt verlaten.
Verweerder heeft overwogen dat gezien de bijzondere waarde van de betreffende bebouwing er een bijzonder welstandsbeleid geldt; bij (vervangende) nieuwbouw moeten de maat en schaal passen bij de omliggende bebouwing. Eiseres heeft bezwaar tegen het bouwen dicht tegen de openbare weg alsmede de bouwhoogte.
3. Verweerder heeft aangevoerd dat de locatie van het bouwplan buiten het Masterplan valt.
Voorts bestrijdt verweerder dat het bouwplan in strijd is met de stedenbouwkundige randvoorwaarden die voor de betreffende locatie zijn opgesteld en zijn vastgelegd in de stedenbouwkundige visie Goes-West, die mede ten grondslag heeft gelegen aan het Masterplan.
Omdat het aantal parkeerplaatsen in het openbare gebied gehandhaafd blijft en de parkeerplaatsen op het terrein van het zorgcomplex ook kunnen worden gebruikt door omwonenden, is naar verwachting zelfs een verbetering van de parkeersituatie. Op grond van de normen acht verweerder realisatie van 20 parkeerplaatsen ruim voldoende om aan de parkeerbehoefte te kunnen voldoen.
Op grond van de welstandsnota Goes van 1 juli 2004 geldt voor het gebied een bijzonder welstandsniveau. De welstandscommissie heeft na toetsing aan de welstandsnota overwogen dat het bouwplan binnen de gebiedscriteria past en, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Verweerder stelt dat het bouwplan niet leidt tot een situatie die meer belastend is dan een bouwplan dat overeenkomstig het bestemmingsplan zou worden gerealiseerd. Het bouwplan beschouwt verweerder dan ook niet als planologisch onaanvaardbaar.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit, het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening, het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zo’n plan zijn gesteld, het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of indien voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
Op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt blijkens het eerste lid van artikel 19 WRO bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
6. Het te realiseren bouwplan betreft een zorgcomplex voor verstandelijk gehandicapten. Het bestaat uit een viertal losstaande gebouwen die samen een binnenruimte omsluiten. Twee gebouwen bevatten ieder 5 wooneenheden, de andere twee gebouwen bevatten collectieve voorzieningen. De wooneenheden zullen worden bewoond door circa 64 bewoners, die voor het merendeel voor de dagbesteding aangewezen zijn op de op het eigen terrein gelegen voorzieningengebouwen. De voorzieningen betreffen ruimten voor dagbesteding en recreatie, behandelruimten, zoals voor fysiotherapie, een restaurant voor de bewoners, kantoren en commerciële functies. Die commerciële functies zijn thans nog niet ingevuld. Vergunninghoudster gaat uit van een bezetting van 80 cliënten bij de dagbesteding, waarvan 64 bewoners.
7. Het bouwplan is gelegen op gronden die ingevolge het vigerende bestemmingsplan “West” de bestemming “Maatschappelijke Doeleinden” hebben. Op deze gronden zijn bejaarde- medische-, onderwijs-, overheids-, religieuze, sportieve-, en welzijnsvoorzieningen en kantoren toegestaan. Het bouwplan is in strijd met deze bestemming. Om niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen heeft verweerder vrijstelling verleend op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
8. Ten aanzien van de verleende vrijstelling overweegt de rechtbank het volgende.
9. Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland (GS) hebben bij hun besluit van 17 april 2007 een lijst vastgesteld van categorieën van gevallen waarin artikel 19, tweede lid, van de WRO kan worden toegepast. Onder A4 is daarin opgenomen dat verweerder, zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar, vrijstelling kan verlenen van het bestemmingsplan voor projecten die gelegen zijn in de stedelijke centra/ontwikkelingszones, zoals aangegeven op de Omgevingsplankaart 6.2 van het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012, en voor zover deze projecten gelegen zijn binnen de grenzen van het bestaand bebouwd gebied, zoals bedoeld in het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012, en de projecten betrekking hebben op de realisering van stedelijke functies, waaronder wordt verstaan maatschappelijke doeleinden, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte 25 meter bedraagt. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan aan het voorgaande voldoet. Verweerder was derhalve bevoegd om vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) behoeven, naarmate de inbreuk op de bestaande planologische situatie geringer is, minder zware eisen te worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van het project.
De rechtbank tekent daarbij aan dat het bij het bepalen van de mate van ingrijpendheid van een bouwplan op het planologische regime niet gaat om de afwijking daarvan ten opzichte van wat in feitelijke zin door het bouwplan vervangen wordt, maar om de afwijking ten opzichte van hetgeen op grond van het bestemmingsplan op het perceel is toegelaten.
11. De rechtbank is van oordeel dat het realiseren van een zorgcomplex als hier in geding op zich in overeenstemming is met de volgens het bestemmingsplan geldende bestemming “Maatschappelijke Doeleinden”. De strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan betreft de overschrijding van het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak op enkele plaatsen tot maximaal 7 meter en de overschrijding van de in de voorschriften opgenomen bepaling met betrekking tot de dakvoethoogte ter plaatse van de voorzieningengebouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is de inbreuk op de planologische situatie ter plaatse niet als zeer ingrijpend, maar wel als reëel te kwalificeren.
12. Als ruimtelijke onderbouwing voor het in geding zijnde bouwplan heeft de Ruimtelijke Onderbouwing Goes West, gedeelte Rommerswalestraat, van juli 2008 te gelden. Verweerder heeft deze bij het bestreden besluit van een aanvullende motivering voorzien en daarbij er onder meer op gewezen dat het bouwplan is gebaseerd op de van gemeentewege opgestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden uit de stedenbouwkundige visie Goes-West, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 november 2005. Voorts heeft verweerder ruimtelijke impressies en doorsnedetekeningen doen opstellen, waarin wordt gevisualiseerd hoe de nieuwbouw, afgezet tegen de maximale bouwmogelijkheden volgens het bestemmingsplan, zich verhoudt tot de omliggende bestaande woningen.
13. In de ruimtelijke onderbouwing is ten aanzien van de massa en de rooilijnen het volgende beschreven:
‘Door de openingen tussen de volumes wordt aangesloten bij de maat en schaal van de omliggende bebouwing. (…) Vanaf het straatniveau is praktisch alleen de tweelaagse bebouwing zichtbaar. De hoogte sluit daardoor goed aan op de overzijde van de straat en zorgt voor een evenwichtig straatprofiel. Een uitzondering op de bouwhoogte vormt een verhoging tot drie bouwlagen aan het (groene) plein aan de Rommerswalestraat. Door het hoogteaccent wordt de hoofdentree tot het binnengebied geaccentueerd en wordt een gezicht geboden aan de zichtlijn vanaf de Zwakestraat. Daarnaast wordt hiermee verwezen naar de collectieve voorzieningen, die in de kop van het complex zijn gesitueerd.’
En voor wat betreft de rooilijnen:
‘Rooilijnen worden merendeels ontleend aan de omringende bebouwing. Door het plan vorm te geven als (half) gesloten bouwblok parallel aan de reeds aanwezige straatwanden van de omliggende bebouwing, wordt het intieme stratenweefsel hersteld en ontstaat een evenwichtig straatbeeld. Ten aanzien van de noordelijke rooilijn geldt het denkbeeldige verlengde van de Zwakestraat als richtinggevend.’
14. Gelet op de mate van inbreuk op het planologische regime voldoet de ruimtelijke onderbouwing naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen die daaraan in dit geval dienen worden gesteld. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de het bouwplan planologisch niet inpasbaar zou zijn of niet zou passen in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. De rechtbank betrekt hierbij dat het bouwplan in overeenstemming is met de stedenbouwkundige randvoorwaarden. Daarin is onder meer opgenomen:
- De rooilijnen worden merendeels ontleend aan de omringende bebouwing. Het doel is het herstel van het intieme stratenweefsel, gevormd door de gesloten bouwblokken. Een lichte marge van enkele meters in de rooilijn van de Schenge- en Scheldestraat is toegestaan, waardoor verspringingen mogelijk zijn.
- Ten aanzien van de noordelijke rooilijn geldt de Zwakestraat als richtinggevend. Hiermee ontstaat een volledig openbare ruimte, welke een visuele relatie heeft met de veste en de binnenstad. Globaal halverwege het voorplein springt de rooilijn naar voren om de zichtlijn op te vangen.
- Uitgegaan wordt van een half gesloten bouwblok waarin enige losstaande volumes samen toch een blok vormen. Het complex kent twee woonlagen met uitzondering van een klein hoogteaccent aan het groene plein die maximaal drie bouwlagen bedraagt. De openheid van het voorplein verdraagt deze hoogte. Van het hoogteaccent gaat een signaal uit naar enerzijds de voorzieningen, maar ook naar de realisatie met het binnenterrein. Daarnaast wordt de zichtlijn naar de veste opgevangen.
Hieruit blijkt dat wat de hoogte en rooilijnen betreft aansluiting is gezocht bij de omliggende bebouwing.
15. Eiseres verwijst in haar betoog met name naar het Masterplan en het daarin verwoorde kleinschalige (‘tuindorpachtige’) karakter van de wijk.
16. Blijkens het Masterplan (pag. 15) valt de in geding zijnde locatie, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, echter buiten het plangebied van het Masterplan. Het Masterplan is derhalve niet van toepassing op onderhavig bouwplan en de rechtbank acht het Masterplan – en de daarin vermelde uitgangspunten - voor onderhavige procedure dan ook niet relevant. De gronden van eiseres waarin wordt verwezen naar (de uitgangspunten van) het Masterplan treffen dan ook geen doel.
17. Ten aanzien van de parkeerbehoefte heeft verweerder aangegeven dat is aangeknoopt bij de parkeerkencijfers van het CROW – het kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte – voor een verpleeg/ verzorgingstehuis. Deze norm is gebaseerd op het verwachte personeel en bezoek van het tehuis, aangezien van de bewoners geen autogebruik of – bezit mag worden verwacht, en bedraagt 0.5-0.7 per wooneenheid. Er worden 10 groepswoningen gerealiseerd, met per woning 6 bewoners, zodat volgens verweerder met realisering van 20 parkeerplaatsen ruimschoots aan de parkeerbehoefte wordt voldaan, ook als zich in de toekomst commerciële functies, zoals een huisarts of fysiotherapeut, vestigen in het complex.
De rechtbank kan zich hiermee verenigen en stelt daarbij vast dat, blijkens de verklaring van vergunninghoudster ter zitting, zich thans nog geen gegadigden hebben gemeld voor de commerciële ruimtes.
18. Dat de verkeersintensiteit mogelijk zal toenemen, zoals door eiseres is aangevoerd, maar door verweerder wordt betwist, acht de rechtbank niet doorslaggevend, gelet op de ter plaatse vigerende bestemming. Die bestemming zou naar het oordeel van de rechtbank aanzienlijk meer verkeersbewegingen met zich kunnen brengen dan thans het geval is. De rechtbank ziet in de eventuele toename van de verkeersintensiteit, gelet op de bestemmingsplanmatige mogelijkheden, in ieder geval geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling.
19. Voor wat betreft de stelling dat er andere locaties zijn waarvan vergunninghoudster na renovatie gebruik had kunnen maken, merkt de rechtbank op dat verweerder eerst en vooral heeft te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is niet gebleken. In dit verband tekent de rechtbank aan dat vergunninghoudster tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft toegelicht dat de situering van de gebouwen buiten het bouwvlak verband houdt met de benodigde afmetingen van het binnenterrein voor de bewoners.
20. De vraag of verweerder de belangen van eiseres voldoende heeft meegewogen voor wat betreft de afstand van het bouwplan tot haar woning beantwoordt de rechtbank bevestigend. In dit verband overweegt zij dat de minimale afstand van het bouwplan tot de omliggende woningen 15 meter bedraagt. Gelet op het feit dat het bouwplan is gesitueerd op een inbreidingslocatie in een woonwijk is een dergelijke afstand niet ongebruikelijk. De rechtbank is van oordeel dat van een onaanvaardbare aantasting van de privacy van eiseres geen sprake is.
21. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen.
22. Ten aanzien van de vraag of de verleende bouwvergunning in stand kan blijven overweegt de rechtbank het volgende.
23. Verweerder heeft het bouwplan in zijn geheel voorgelegd aan de Welstandscommissie. De commissie heeft het bouwplan getoetst aan de welstandsnota en vervolgens over het plan positief geadviseerd.
24. Verweerder mag, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien betrokkene een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2009 (LJN: BJ1906).
25. De rechtbank is niet gebleken van een gebrek in de totstandkoming van het advies op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verweerder zich niet op het advies kon baseren. Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank de grief van eiseres, dat bij (vervangende) nieuwbouw de maat en schaal moeten passen bij de omliggende bebouwing, niet worden beschouwd als het gemotiveerd aanvoeren dat het advies in strijd is met de criteria van de welstandsnota. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook zonder nadere toelichting kunnen verwijzen naar het welstandsadvies.
26. Gelet op het vorenoverwogene en nu niet van andere beletselen is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht bouwvergunning heeft verleend.
27. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Dijkman, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, en op 27 augustus 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 27 augustus 2009