
Jurisprudentie
BJ6129
Datum uitspraak2009-08-26
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers09/1231 VEROR en 09/1229 GEMWT
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers09/1231 VEROR en 09/1229 GEMWT
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Intrekking/opzeggen van een standplaatsvergunning is in strijd met vastgelegde intrekkings-/opzegtermijn. Voorlopige voorziening toegewezen.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 09/1231 VEROR en 09/1229 GEMWT
Uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de gedingen tussen:
V.o.f. [naam]
te [plaats],
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2009 heeft verweerder de vergunning van verzoekster voor het innemen van een standplaats met een snackwagen op de Markt te Winterswijk, met ingang van 1 juli 2009 ingetrokken in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving.
Bij besluit van 30 juli 2009 heeft verweerder verzoekster onder aanzegging van bestuursdwang gelast de snackwagen op de Markt te Winterswijk, binnen twee dagen na de verzenddatum, te verwijderen en verwijderd te houden.
Tegen voormelde besluiten is namens verzoekster is door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening in beide zaken.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 20 augustus 2009, waar namens verzoekster is verschenen mr. Kobossen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.P. Wilts en mr. G. Siner.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
2.2 Voor de beoordeling van de verzoeken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan verzoekster is in 1976 vergunning verleend voor het innemen van een standplaats met een snackwagen op de Markt te Winterswijk voor een periode van drie jaar. De vergunning is daarna een aantal malen verlengd en in 1988 omgezet in een permanente vergunning.
In een gesprek op 19 november 1997 is zijdens verweerder aan verzoekster medegedeeld dat er na de voorgenomen reconstructie van de Markt in het kader van het zogenoemde centrumplan aldaar geen plaats meer zal zijn voor de snackwagen van verzoekster en dat daarom wordt gedacht aan een opzegging van de standplaatsvergunning met ingang van 1 januari 2000. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 24 februari 1999 de standplaatsvergunning van verzoekster met ingang van 1 januari 2000 ingetrokken in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 september 1999 gedeeltelijk gegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 januari 2001 heeft de rechtbank het daartegen door verzoekster ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 7 september 1999, voor zover aangevochten, vernietigd. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld – kort samengevat – dat de vergunning in beginsel kan worden ingetrokken in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving, maar dat verweerder de vergunning in redelijkheid niet heeft kunnen intrekken zonder aanbieding van enigerlei vorm van nadeelcompensatie, hetzij door aanbieding van een vervangende standplaats, hetzij door een financiële compensatie dan wel door een combinatie van beide. Het door verzoekster tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij uitspraak van 20 februari 2002 ongegrond verklaard.
In 2001 heeft verweerder verzoekster gepolst over een eventuele exploitatie van een kiosk op de Markt. Op 14 april 2005 heeft verweerder besloten daarvan af te zien. Ook het aanbieden van een alternatieve standplaats op een andere niet in het standplaatsenbeleid passende locatie acht verweerder niet langer wenselijk. Derhalve zal de standplaats op de Markt worden opgezegd en zal Stichting Advisering Onroerende Zaken (SAOZ) worden gevraagd te adviseren over de financiële consequenties daarvan. Echter vanaf 2006 heeft verweerder zich toch weer gebogen over de mogelijke bouw van een kiosk en heeft de zaak laten rusten. Dit heeft geleid tot een plan voor herinrichting van de Markt met daarin een kiosk met een onderkomen voor de marktmeester, openbaar (invaliden)toilet en eventueel aansluiting van water en elektra voor festiviteiten. De kiosk komt op plek van de snackwagen en de verhuur/exploitatie zal worden aanbesteed zonder dat verzoekster een voorkeurspositie zal hebben. Verweerder pakt de zaak weer op en vraagt verzoekster in te stemmen met inschakeling van SAOZ teneinde te adviseren over nadeelcompensatie. In 2008 vindt slechts besluitvorming plaats over nadeelcompensatie vanwege de tijdelijke verplaatsing van de standplaats in de periode 15 mei tot 15 oktober 1998. Op 11 november 2008 wordt SAOZ opdracht gegeven te adviseren over de nadeelcompensatie in verband met de voorgenomen definitieve intrekking van de vergunning.
2.3 Bij schrijven van 30 oktober 2008 heeft verweerder aan verzoekster het voornemen geuit de vergunning op te zeggen met ingang van 1 mei 2009, onder meer in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente. Bij schrijven van 9 april 2009 heeft verweerder dit voornemen herhaald en daarbij aangegeven dat inmiddels was besloten om op korte termijn het besluit te nemen om de standplaatsvergunning op te zeggen met ingang van 1 juli 2009.
Bij schrijven van 20 april 2009 heeft de gemachtigde van verzoekster een zienswijze naar voren gebracht.
Bij besluit van 20 mei 2009 heeft verweerder de standplaatsvergunning per 1 juli 2009 opgezegd.
2.3 Vaststaat dat aan verzoekster bij besluit van 24 maart 1988 een permanente standplaatsvergunning is verleend, onder de bepaling dat deze vergunning kan worden ingetrokken met inachtneming van een termijn van drie maanden. Ter zitting is namens verweerder bevestigd dat deze termijn niet is gehanteerd in het besluit van 20 mei 2009, maar dat verzoekster uit de brief van oktober 2008 had moeten begrijpen dat het verweerder thans ernst was een einde aan de aanwezigheid van de snackwagen van verzoekster te maken. Verweerder verwachtte op grond van de aangekondigde nadeelcompensatie dat verzoekster in zou stemmen met de intrekking van de vergunning. Verzoekster heeft tot op heden echter onvoldoende financiële gegevens overgelegd om tot een beoordeling van de door haar te lijden schade te komen, zodat de intrekkingsprocedure langer heeft geduurd dan verwacht, aldus verweerder. Dit klemt te meer nu de aanwezigheid van de snackwagen van verzoekster op de Markt zich niet verdraagt met het Volksfeest dat op 28 en 29 augustus 2009 aldaar plaats zal vinden. Dit is dan ook de reden dat verweerder snel tot het bestuursdwangbesluit is overgegaan.
2.4 Niet kan worden ontkend dat verweerder er belang bij heeft dat de snackwagen (op termijn) van de Markt verdwijnt en, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ook bevoegd is tot intrekking van de vergunning over te gaan.
Verzoekster heeft echter inmiddels 33 jaar standplaats ingenomen en, zoals hiervoor onder punt 2.2 is weergegeven, verweerder heeft niet altijd een even consistent beleid gevoerd. Dat verzoekster uit de brief van 30 oktober 2008 had moeten begrijpen dat het verweerder thans ernst is, brengt nog niet met zich dat verzoekster er rekening mee had moeten houden dat haar vergunning bij besluit van 20 mei 2009, in strijd met de vastgelegde intrekkingstermijn, binnen ongeveer een maand zou worden ingetrokken.
De door verweerder gestelde omstandigheid dat de aanwezigheid van de snackwagen problemen oplevert voor het Volksfeest, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende grond om van de intrekkingstermijn van drie maanden af te wijken en tot het uitoefenen van bestuursdwang over te gaan.
2.5 Op grond van het vorenstaande staat geenszins vast dat de besluiten van 20 mei 2009 en 30 juli 2009 in rechte stand zullen houden. Dit betekent dat, gelet op de belangen van verzoekster, een voorlopige voorziening zal worden getroffen in die zin dat het besluit van 20 mei 2009 wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van het besluit op het bezwaarschrift. Schorsing van het besluit van 20 mei 2009 heeft tevens tot gevolg dat de grondslag aan de opgelegde bestuursdwang is komen te ontvallen. De voorzieningenrechter ziet derhalve tevens aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat het handhavingsbesluit van 30 juli 2009 eveneens wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van het besluit op het bezwaarschrift.
Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoekster. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van verleende rechtsbijstand 3 punten toegekend (2 punten voor de verzoekschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting), waarbij de wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken toe;
- schorst de bestreden besluiten tot zes weken nadat de besluiten op bezwaar zijn verzonden;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van (2 x € 297,00) € 594,00 aan verzoekster vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ter zake van rechtsbijstand tot een bedrag van € 966,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2009.