Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6111

Datum uitspraak2009-08-21
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5602 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toekenning werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet WIA (WGA-uitkering) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van de schatting. Voor wat betreft het beroep van appellant op de recente informatie van het GGZ, is de Raad eens met het standpunt van het Uwv dat deze informatie betrekking heeft op de huidige gezondheidstoestand van appellant en dat hieruit niet blijkt dat de beperkingen op de datum in geding, 3 mei 2006 niet juist zijn vastgesteld. Voor wat betreft de arbeidskundige aspecten van de onderhavige schatting stelt de Raad vast, dat bij de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (Sbc-code 111171) als bijzondere belasting bij aspect 1.9.7 (Deadlines/productiepieken) vermeld staat: “Productietargets behalen” en dat bij de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven motivering van dit aspect vermeld staat: “In deze functie is er incidenteel sprake van het halen van productietargets. Er is echter geen het veelvuldig voorkomen van deadlines”. De Raad acht dit een ontoelaatbare relativering van de functiebelasting, omdat niet uit de functieomschrijving blijkt dat sprake is van het incidenteel halen van productietargets. Nu het Uwv evenmin ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de functie evenwel geschikt is voor appellant, kan naar het oordeel van de Raad de functie niet aan de schatting ten grondslag gelegd worden. Dit betekent dat aan de schatting minder dan drie functies ten grondslag liggen, waardoor het bestreden besluit een voldoende arbeidskundige grondslag ontbeert. Gelet op het vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven, dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van Awb dient te worden vernietigd. Het Uwv zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.


Uitspraak

07/5602 WIA Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 augustus 2007, 07/415 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 21 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft drs. E.C. Spiering, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift met bijlage ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2009, waar appellant is verschenen samen met zijn dochter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant, die werkzaam was als docent Turks, is op 11 mei 2004 uitgevallen met psychische klachten, met nadien bijkomende rugklachten. Appellant heeft het Uwv verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). 2.1. Het beroep van appellant is gericht tegen het besluit van 16 januari 2007 (hierna: bestreden besluit) waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn ter uitvoering van de Wet WIA genomen besluit van 12 mei 2006. Daarbij is een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet WIA (WGA-uitkering) met ingang van 3 mei 2006 toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. 2.2. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, geen aanleiding gevonden de bij appellant vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden, welke, zo stelt de rechtbank vast, eerst in beroep op juiste wijze in de Functionele Mogelijkheden Lijst zijn neergelegd. De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de functies zoals deze als grondslag voor de schatting in aanmerking zijn genomen en in beroep nader zijn toegelicht. Het bestreden besluit is onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen. 3. Appellant heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen tot het verrichten van arbeid niet juist dan wel onvoldoende juist zijn vastgesteld, reden ook waarom hij meent niet in staat te zijn tot het verrichten van de aan hem geduide functies. Ter ondersteuning heeft appellant gewezen op recente informatie van het GGZ, waarbij hij voor zijn psychische klachten is doorverwezen naar intensieve dagbehandeling. 4.1. De Raad verstaat deze beroepsgrond aldus dat appellant meent dat hij in aanmerking had moeten worden gebracht voor een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet WIA, welk hoofdstuk ziet op de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Een aanspraak van appellant per 3 mei 2006 op een IVA-uitkering is pas aan de orde, indien moet worden vastgesteld dat appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. 4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van de schatting. Voor wat betreft het beroep van appellant op de recente informatie van het GGZ, is de Raad eens met het standpunt van het Uwv dat deze informatie betrekking heeft op de huidige gezondheidstoestand van appellant en dat hieruit niet blijkt dat de beperkingen op de datum in geding, 3 mei 2006 niet juist zijn vastgesteld. 4.3. Voor wat betreft de arbeidskundige aspecten van de onderhavige schatting stelt de Raad vast, dat bij de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (Sbc-code 111171) als bijzondere belasting bij aspect 1.9.7 (Deadlines/productiepieken) vermeld staat: “Productietargets behalen” en dat bij de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven motivering van dit aspect vermeld staat: “In deze functie is er incidenteel sprake van het halen van productietargets. Er is echter geen het veelvuldig voorkomen van deadlines”. De Raad acht dit een ontoelaatbare relativering van de functiebelasting, omdat niet uit de functieomschrijving blijkt dat sprake is van het incidenteel halen van productietargets. Nu het Uwv evenmin ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de functie evenwel geschikt is voor appellant, kan naar het oordeel van de Raad de functie niet aan de schatting ten grondslag gelegd worden. Dit betekent dat aan de schatting minder dan drie functies ten grondslag liggen, waardoor het bestreden besluit een voldoende arbeidskundige grondslag ontbeert. 4.4. Gelet op het vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven, dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van Awb dient te worden vernietigd. 4.5. Het Uwv zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. 4.6. Appelllant heeft op grond van artikel 8:73 van de Awb verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de schade (wettelijke rente) aan de zijde van appellant. Het ligt thans niet op de weg van de Raad om zich over mogelijke schade uit te spreken omdat nog niet vaststaat hoe het nieuwe besluit zal gaan luiden. Het Uwv zal bij het nemen van het nieuwe besluit tevens antwoord moeten geven op de vraag in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden. 4.7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- in beroep, € 322,- in hoger beroep en € 20,20 aan reiskosten, in totaal € 986,20. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 986,20; Bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.L. de Gier. TM