
Jurisprudentie
BJ6066
Datum uitspraak2009-08-26
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900908/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900908/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nederlands Slaapcentrum B.V. (hierna: het Nederlands Slaapcentrum) onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het pand aan de Korvetweg 26 te Maastricht (hierna: het perceel) voor detailhandel te beëindigen en beëindigd te houden. De dwangsom is vastgesteld op € 7.000,00 per week dat niet wordt voldaan aan de last met een maximum van € 28.000,00.
Uitspraak
200900908/1/H1.
Datum uitspraak: 26 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nederlands Slaapcentrum B.V., gevestigd te Vlierden, gemeente Deurne,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 december 2008 in zaak nr. 08/528 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nederlands Slaapcentrum B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Nederlands Slaapcentrum B.V. (hierna: het Nederlands Slaapcentrum) onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het pand aan de Korvetweg 26 te Maastricht (hierna: het perceel) voor detailhandel te beëindigen en beëindigd te houden. De dwangsom is vastgesteld op € 7.000,00 per week dat niet wordt voldaan aan de last met een maximum van € 28.000,00.
Bij besluit van 11 april 2006 heeft het college het door het Nederlands Slaapcentrum daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door het Nederlands Slaapcentrum ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van appellante neemt.
Bij uitspraak van 31 oktober 2007 in zaak nr. 200702368/1 heeft de Afdeling het door het Nederlands Slaapcentrum daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank van 27 februari 2007 bevestigd.
Bij besluit van 7 februari 2008 heeft het college het door het Nederlands Slaapcentrum tegen het besluit van 28 september 2005 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door het Nederlands Slaapcentrum daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Nederlands Slaapcentrum bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2009, waar het Nederlands Slaapcentrum, vertegenwoordigd door mr. R.H.M. Wagemans, advocaat te Maastricht, en R.H. van der Voort, vergezeld door mr. R.J.V.M. Batta, en het college, vertegenwoordigd door C. Echtkamp en R.F. de Joode, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2007 in zaak nr. 200702368/1 staat in rechte vast dat het gebruik van het op het perceel gelegen pand moet worden aangemerkt als detailhandel, dit in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in Hoofdzaak Maastricht (UPH) 1954" (hierna: het bestemmingsplan) op het perceel rustende bestemming "handel en industrie", het college bevoegd is daartegen handhavend op te treden en geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Thans is uitsluitend nog de vraag aan de orde of handhavend optreden in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
2.2. Het Nederlands Slaapcentrum betoogt dat de rechtbank het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte heeft verworpen. Volgens hem vindt op het bedrijventerrein Beatrixhaven op grote schaal detailhandel plaats, waartegen het college niet handhavend optreedt.
2.2.1. De rechtbank heeft wat betreft de bedrijven die zich reeds vóór 1990 op de Beatrixhaven hebben gevestigd, terecht geoordeeld dat van rechtens vergelijkbare gevallen geen sprake is, nu voor 1990 niet het beleid gold om detailhandel te weren uit de Beatrixhaven. Dit beleid geldt eerst sinds de inwerkingtreding van de Nota Perifere Detailhandel in 1990. De stelling van het Nederlands Slaapcentrum dat het pand waarin het gevestigd is voorheen werd gebruikt door een bouwmaterialenhandel, leidt niet tot een ander oordeel, nu dat er niet aan afdoet dat het zelf niet reeds voor 1990 ter plaatse gevestigd was.
De rechtbank heeft voorts terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2006 in zaak nr. 200507725/1 overwogen dat, voor zover de door het Nederlands Slaapcentrum genoemde groothandelsbedrijven incidenteel, in beperkte mate, voortvloeiend uit en ondergeschikt aan de groothandelsactiviteiten, producten verkopen aan particulieren, dit niet verboden is. Rechtens vergelijkbare gevallen doen zich in zoverre dan ook niet voor.
De rechtbank heeft verder met juistheid geoordeeld dat de verkoop van producten door de op de Beatrixhaven gevestigde herstelbedrijven rechtstreeks voortvloeit uit de door die bedrijven verrichtte herstelwerkzaamheden en derhalve niet op één lijn kan worden gesteld met de detailhandelsactiviteiten die het Nederlands Slaapcentrum verricht.
De verwijzing naar een op de Beatrixhaven gevestigd verhuurbedrijf heeft de rechtbank terecht evenmin tot het oordeel geleid dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu verhuurbedrijven ingevolge het bestemmingsplan niet worden aangemerkt als detailhandel. Van een gelijk geval is derhalve geen sprake.
2.2.2. Het Nederlands Slaapcentrum heeft, gelet op onder meer de verklaringen ter zitting van gerechtsdeurwaarder mr. R.J.V.M. Batta, serieus de vraag opgeworpen of het college inhoud geeft aan zijn beleid dat op de Beatrixhaven geen detailhandel wordt toegestaan. Gezien de verklaringen ter zitting van het college en de door hem overgelegde stukken, waaronder interne memo's waaruit kan worden afgeleid dat het college in het verleden verschillende detailhandelsbedrijven heeft aangesproken om te voorkomen dat deze zich op de Beatrixhaven zouden vestigen en dat andere bedrijven hun detailhandelsactiviteiten hebben gestaakt na gesprekken met het college, is echter niet aannemelijk geworden dat het college dit niet doet. Ter zitting heeft het college voorts verklaard dat, voor zover wordt geconstateerd dat op de Beatrixhaven activiteiten plaatsvinden die vergelijkbaar zijn met de detailhandelsactiviteiten van het Nederlands Slaapcentrum, het daartegen handhavend zal optreden. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door handhavend op te treden tegen het gebruik door het Nederlands Slaapcentrum van het op het perceel gelegen pand ten behoeve van detailhandel.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009
457.