Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6036

Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200904284/2/R2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Stein (hierna: de raad) bij besluit van 13 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kern Urmond-Berg".


Uitspraak

200904284/2/R2. Datum uitspraak: 19 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend te [woonplaats], gemeente Stein, en het college van gedeputeerde staten van Limburg, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Stein (hierna: de raad) bij besluit van 13 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kern Urmond-Berg". Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 januari 2009. Bij eerstgenoemde brief hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 augustus 2009, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. drs. H.M.G. Duijsters, advocaat te Maastricht, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Jansen Schoonhoven, ambtenaar in dienst van de gemeente, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Voor zover het verzoek van [verzoekers] is gericht tegen het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" betreffende het perceel aan de [locatie] te [plaats], overweegt de voorzitter het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op voornoemd perceel reeds een woning en een bijgebouw zijn opgericht op grond van reeds lange tijd in rechte onaantastbare bouwvergunningen. Voorts is niet gebleken dat plannen bestaan om nieuwe bebouwing op te richten op voornoemd perceel. De voorzitter is van oordeel dat [verzoekers] wat betreft dit plandeel niet gebaat zijn bij het schorsen van het goedkeuringsbesluit, omdat een dergelijke schorsing de bouwvergunningen niet raakt. Hieruit volgt dat wat betreft dit plandeel niet is gebleken van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling een voorlopige voorziening wordt getroffen. 2.3. Het verzoek van [verzoekers] voor zover gericht tegen de goedkeuring van de overige delen van het plan en het gehele artikel 11 van de planvoorschriften, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. De voorzitter heeft dan ook de verwachting dat het beroep in de bodemprocedure in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard. 2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Vogel-Carprieaux voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009 458.