Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6014

Datum uitspraak2009-08-21
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/355 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. In het in beroep ingediende verweerschrift heeft het Uwv laten weten dat het bij het bestreden besluit gehanteerde maatmanloon niet juist is geweest. Om deze reden heeft het Uwv bij besluit van 24 mei 2007, in overeenstemming met een rapport d.d. 21 mei 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige, een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij appellant met ingang van 28 februari 2007 in aanmerking is gebracht voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Daarbij is appellant tevens een vergoeding toegekend in de kosten in verband met de behandeling van zijn bezwaar. Naar het oordeel van de Raad hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Juiste vaststelling belastbaarheid. Het Uwv heeft de beperkingen van appellant niet onderschat. Nu naar het oordeel van de Raad het Uwv de geschiktheid van appellant voor deze functies in voldoende mate heeft aangetoond, is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.


Uitspraak

08/355 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 11 december 2007, 07/412 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 21 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. P.J. van ’t Hoff, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2009, waar partijen, met voorafgaande kennisgeving, niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is onderhoudsmedewerker geweest bij een woningbouwvereniging. Appellant is in september 1997 uitgevallen met rugklachten en ontving laatstelijk een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. 1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant op 29 november 2006 onderzocht door de verzekeringsarts M. Strik, die in zijn rapport van dezelfde datum heeft vastgesteld dat appellant als gevolg van rug- en heupklachten beperkingen heeft. Met inachtneming van uit deze klachten voortvloeiende beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML)vastgesteld. Daarna is de arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel voor andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport is appellant bij besluit van 27 december 2006 meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 28 februari 2007 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 2.1. In bezwaar heeft appellant naar voren gebracht dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat hij niet lichamelijk door de verzekeringsarts is onderzocht. Voorts heeft hij naar voren gebracht dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn omdat hij niet langer dan een half uur kan zitten en staan. Daarnaast kan hij nauwelijks buigen of bukken. 2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft, nadat hij appellant lichamelijk had onderzocht, zich kunnen verenigen met de voor appellant vastgestelde FML. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 5 april 2007 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. 3.1. In beroep heeft appellant dezelfde gronden naar voren gebracht als in bezwaar. 3.2. In het in beroep ingediende verweerschrift heeft het Uwv laten weten dat het bij het bestreden besluit gehanteerde maatmanloon niet juist is geweest. Om deze reden heeft het Uwv bij besluit van 24 mei 2007, in overeenstemming met een rapport d.d. 21 mei 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige, een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij appellant met ingang van 28 februari 2007 in aanmerking is gebracht voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Daarbij is appellant tevens een vergoeding van € 644,-- toegekend in de kosten die hij heeft gemaakt in verband met de behandeling van zijn bezwaar. 3.3. Met het besluit van 24 mei 2007 heeft appellant zich evenmin kunnen verenigen. 3.4. De rechtbank heeft met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het nadere besluit van 24 mei 2007 in het onderhavige geding betrokken. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 5 april 2007 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 24 mei 2007 ongegrond. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen over proceskosten en griffierecht. 4.1. Tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep tegen het besluit van 24 mei 2007 is appellant in hoger beroep gekomen. Daarbij heeft hij dezelfde gronden naar voren gebracht als eerder in de procedure, waarbij hij er nogmaals op heeft gewezen dat hij niet meer geschikt is voor zijn eigen werk van onderhoudsmedewerker. Ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen heeft hij nog een verklaring van dr. B. Poffyn, adjunct-kliniekhoofd Orthopedie en traumatologie van het UZ Gent, ingebracht, waarop de bezwaarverzekeringsarts heeft gereageerd. 5.1. De Raad overweegt als volgt. 5.2. Naar het oordeel van de Raad hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden zij de beschikking over informatie uit de behandelende sector en ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat het onderzoek dat deze artsen hebben ingesteld naar de belastbaarheid van appellant onzorgvuldig is geweest. Voorts is de Raad van oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant niet heeft onderschat. Met betrekking tot de in hoger beroep ingebrachte verklaring van Poffyn kan de Raad zich verenigen met de daarop gegeven reactie van de bezwaarverzekeringsarts. 5.3. Voor zover appellant heeft betoogd dat hij niet geschikt is voor zijn eigen werk wijst de Raad er op dat het Uwv dit standpunt deelt. De geschiktheid voor eigen werk is derhalve geen onderwerp van geding. De onderhavige herziening is gebaseerd op een theoretische schatting waarbij appellant geschikt is geacht voor de functies van telefonist/receptionist, loketbediende en wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur. Nu naar het oordeel van de Raad het Uwv de geschiktheid van appellant voor deze functies in voldoende mate heeft aangetoond, is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. 6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2009. (get.) A.T. de Kwaasteniet. (get.) D.W.M. Kaldenhoven. TM