
Jurisprudentie
BJ6012
Datum uitspraak2009-08-21
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6632 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6632 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. De Raad is met de rechtbank van oordeel, dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel, dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante, voor zover deze het rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg zijn van ziekte of gebreken. Met de vastgestelde beperkingen wordt appellante in de eerste plaats in staat geacht haar eigen werkzaamheden van financieel/administratief medewerkster zoals omschreven in het arbeidskundig rapport d.d. 3 oktober 2002 te verrichten. Naar het oordeel van de Raad is deze conclusie met de voorhanden arbeidskundige rapporten voldoende overtuigend gemotiveerd. Dit betekent dat per 20 juli 2007 niet langer sprake was van een verlies aan verdiencapaciteit bij appellante, zodat haar WAO-uitkering terecht is ingetrokken.
Uitspraak
07/6632 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 november 2007, 06/9087 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.H.H. Fuchs, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv bij brief van 6 april 2009 nog nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Laseur. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door dhr. M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is na een auto ongeval in november 2001 met whiplash klachten uitgevallen uit haar functie van administratief medewerkster. Het Uwv heeft aan appellante vervolgens een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering werd vanaf 1 december 2004 onder toepassing van artikel 44 WAO uitbetaald naar de klasse 25 tot 35 omdat appellante voor ongeveer 15 uur per week werkzaamheden had hervat in een administratieve functie.
1.2. Bij besluit van 24 mei 2006 heeft het Uwv per 20 juli 2006 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken. Bij besluit van 18 oktober 2006 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar mogelijkheden en beperkingen haar eigen werkzaamheden als administratief medewerker in de volle omvang te verrichten en voorts in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 18 oktober 2006 gegrond verklaard, het besluit vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven, met bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit, maar heeft het desondanks vernietigd omdat het besluit pas in de beroepsfase van een voldoende arbeidskundige motivering is voorzien. De rechtbank heeft voorts gemotiveerd de beroepsgrond van appellante verworpen, dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid omdat het primaire onderzoek niet is verricht door een geregistreerd verzekeringsarts. De rechtbank acht dit gebrek in de bezwaarfase hersteld.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand moeten worden gelaten. Zij meent dat haar beperkingen zijn onderschat en dat onder meer een urenbeperking aangewezen is op energetische gronden van maximaal 16 uren per week. De geselecteerde functies acht appellante voor haar ongeschikt. Het hoger beroep richt zich niet tegen het oordeel van de rechtbank dat het besluit, alhoewel het primaire onderzoek niet is verricht door een geregistreerde verzekeringsarts, wel voldoende zorgvuldig is voorbereid.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De intrekking van de uitkering is gebaseerd op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2006, welke in hoger beroep nog is bijgesteld en vervangen door de FML van 21 januari 2008. In deze FML is door de (bezwaar)verzekeringsartsen anders dan ten tijde van de toekenning van de uitkering in 2002 geen urenbeperking opgenomen en ook geen beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante. Appellante meent dat dit ten onrechte niet is gebeurd en meent voor dit standpunt steun te vinden in het in het kader van een letselschadeprocedure overgelegde rapport van de neuroloog E.L.E.M. Bollen d.d. 17 juli 2006, die zijn visie mede heeft gebaseerd op de rapportage d.d. 21 april 2006 van een op zijn verzoek door de neuropsycholoog H.A.M. Middelkoop verricht onderzoek.
4.2. De Raad stelt vast dat de situatie van appellante in juli 2006 ten opzichte van de beoordeling in 2002 in zoverre is gewijzigd, dat appellante inmiddels al enige tijd twee dagen per week met haar klachten werkzaam is. De bezwaarverzekeringsarts M. Keus was aanwezig bij de hoorzitting en heeft mede op basis van de ingebrachte rapporten van Bollen en Middelkoop getoetst of de primaire arts Tank juist heeft geoordeeld door onder meer geen urenbeperking meer op te nemen. Hij heeft naar het oordeel van de Raad terecht geconstateerd dat Middelkoop geen aanwijzingen heeft gevonden voor neuropsychologische functiestoornissen. De Raad stelt voorts vast dat uit het rapport van Bollen niet blijkt dat deze een urenbeperking aangewezen acht. Voor de door Bollen aannemelijk geachte concentratie- en geheugen beperkingen, acht Middelkoop in verband met het ontbreken van neuropsychologische stoornissen, geen reden. Uit het rapport van Bollen blijkt verder, dat deze weliswaar als diagnose stelt dat sprake is van een postwhiplashsyndroom, maar dat van objectiveerbare restafwijkingen geen sprake is. Alles afwegende is de Raad van oordeel, evenals de rechtbank, dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel, dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante, voorzover deze het rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg zijn van ziekte of gebreken.
4.3. Met de vastgestelde beperkingen wordt appellante in de eerste plaats in staat geacht haar eigen werkzaamheden van financieel/administratief medewerkster zoals omschreven in het arbeidskundig rapport d.d. 3 oktober 2002 te verrichten. Naar het oordeel van de Raad is deze conclusie met de voorhanden arbeidskundige rapporten voldoende overtuigend gemotiveerd. Dit betekent dat per 20 juli 2007 niet langer sprake was van een verlies aan verdiencapaciteit bij appellante, zodat haar WAO-uitkering terecht is ingetrokken.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2009.
(get.) A.T. de Kwaasteniet.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
KR