Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6006

Datum uitspraak2009-08-14
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3818 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. De Raad is van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende overtuigend hebben gemotiveerd dat in het geval van appellant een urenbeperking, anders dan voorheen, niet langer aangewezen is.De Raad ziet voorts evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. De Raad is van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende overtuigend hebben gemotiveerd dat in het geval van appellant een urenbeperking, anders dan voorheen, niet langer aangewezen is.


Uitspraak

08/3818 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 mei 2008, 07/123 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 14 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2009. Voor appellant is mr. N.J. Brouwer verschenen, werkzaam voor DAS rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door dhr. M.J. Gerritsen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant ontvangt sinds 1994 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Hierbij is er steeds van uit gegaan dat appellante als gevolg van zijn klachten die verband houden met een auto-ongeval in 1986, maximaal in staat is om 15 uur per week te werken. In die omvang is appellant ook feitelijk steeds werkzaam geweest. 1.2. Bij besluit van 23 augustus 2006 heeft het Uwv per 24 oktober 2006 de WAO-uitkering van appellant herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%. Bij besluit van 5 januari 2007 zijn de bezwaren van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de herziening van de uitkering ligt ten grondslag dat appellant weer in staat wordt geacht om met zijn mogelijkheden en beperkingen zonder urenbeperking in voor hem geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar ongeveer 18%. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 5 januari 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit. 3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. 4.1. De beroepsgrond van appellant dat hij ten onrechte is herbeoordeeld op grond van het zogenoemde aangepaste Schattingsbesluit dat per 1 oktober 2004 in werking is getreden, en dat de intrekking van zijn uitkering aldus moet worden gezien als een verboden ontneming van eigendom en daarom in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dan wel dat dit jegens hem discriminerend zou zijn, faalt. De Raad verwijst hiervoor naar zijn uitspraken van 19 december 2008 (LJN BG8102) en 22 april 2009 (LJN BH0312). 4.2. De Raad ziet voorts evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. De Raad is van oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende overtuigend hebben gemotiveerd dat in het geval van appellant een urenbeperking, anders dan voorheen, niet langer aangewezen is. Zij hebben dit onder meer gebaseerd op het door de verzekeringsarts tijdens het spreekuur verrichte onderzoek en op het contact dat de bezwaarverzekeringsarts tijdens de hoorzitting met appellant heeft gehad. Aangezien appellant al lange tijd niet meer onder behandeling is van een medicus, ontbreekt recente informatie die tot een ander oordeel aanleiding zou kunnen geven. De stelling van appellant dat de urenbeperking van appellant moet worden gehandhaafd, juist omdat hij niet onder behandeling is geweest, zodat niet is gebleken dat de urenbeperking antirevaliderend is geweest slaagt niet. Het gaat er niet om wat het effect is geweest van de urenbeperking, maar of voor appellant gegeven zijn medische situatie een urenbeperking op en na 24 oktober 2006 noodzakelijk was. De Raad ziet voldoende reden om de (bezwaar)verzekeringsartsen te volgen in hun standpunt dat een urenbeperking niet aangewezen was. 4.3. De Raad deelt ook de visie van de rechtbank, dat de arbeidskundige grondslag van de herzieningsbeslissing dat besluit kan dragen. 5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2009. (ge.) D.J. van der Vos. (get.) A.L. de Gier. TM