Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6004

Datum uitspraak2009-08-21
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/505 WAO + 08/1013 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

1) Herziening WAO-uitkering 2 ) Ongewijzigde handhaving WAO-uitkering. De Raad heeft gelet op het verschil van mening tussen de psychiater Trompenaars enerzijds en de bezwaarverzekeringsarts Debie en psychiater Van Laarhoven (die appellant in het kader van de medische oordeelsvorming op verzoek van het Uwv eerder had onderzocht) anderzijds, het aangewezen geacht zich van verslag en advies te laten dienen door de als deskundige geraadpleegde psychiater Koerselman. Aan diens in zijn rapport van 9 april 2009 neergelegde advies kent de Raad doorslaggevende betekenis toe. De deskundige Koerselman heeft in zijn rapport zich geconcentreerd op de gerezen verschillen van inzicht en is na onderzoek van appellant tot de conclusie gekomen dat tijdens zijn onderzoek en ten tijde in geding bij appellant sprake was van een ernstige depressieve stoornis met een posttraumatische stresstoornis. Hij heeft gemotiveerd in zijn rapport de visie van psychiater van Laarhoven verworpen en zich geschaard achter het oordeel van de verzekeringsarts J.J.A. van Dreveldt als neergelegd in zijn rapport van 19 april 2005 en inhoudende dat appellant niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden. De Raad ziet in het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Debie op het rapport van de deskundige Koerselman geen reden voor een ander oordeel. Dit commentaar vormt in essentie een herhaling van het eerder door hem ingenomen standpunt dat bij appellant geen sprake is van een ernstige depressieve stoornis met een PTSS. Dit standpunt moet wijken voor het oordeel van de deskundige Koerselman die het standpunt van de psychiater Trompenaars grosso modo bevestigd. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van besluit I voor onjuist moet worden gehouden en dat besluit I ook om die reden geen stand houdt. De Raad voorziet zelf in de zaak door het bezwaar tegen het primaire besluit van 6 oktober 2005 gegrond te verklaren en dit besluit te herroepen en te verstaan dat appellant met ingang van 7 december 2005 onverminderd recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Toewijzing verzoek om schade vergoeding.


Uitspraak

07/505 + 08/1013 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 december 2006, 06/2321 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 21 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. P.J. van ’t Hoff, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 24 september 2007 heeft appellant een zijn gezondheidstoestand betreffend rapport van 12 augustus 2007 van de psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars ingezonden. Het Uwv heeft hierop gereageerd door indiening van een commentaar van 27 december 2007 van de bezwaarverzekeringsarts G.C.N. Debie. Het Uwv heeft een besluit op bezwaar van 1 februari 2008 ingezonden ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Bij brief van 8 februari 2008 heeft appellant een aanvullend rapport van 1 februari 2008 van de psychiater Trompenaars ingediend waarbij deze een reactie geeft op het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Debie op zijn rapport. Het Uwv heeft daarop opnieuw gereageerd door inzending van rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige, de bezwaarverzekeringsarts en psychiater J.H.M. van Laarhoven te Tilburg. Door de Raad desverzocht heeft prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater te Amsterdam, bij rapport van 9 april 2009 van verslag en advies gediend. De bezwaarverzekeringsarts Debie heeft op dit rapport bij schrijven van 7 mei 2009 commentaar geleverd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2009. Appellant is, met schriftelijke kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak daaromtrent heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat bij besluit van 10 april 2006 (besluit I), onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte bezwaar, de bij besluit van 6 oktober 2005 gedane intrekking per 7 december 2005 van de aan appellant eerder naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% verleende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) niet is gehandhaafd. Bij besluit I is de WAO-uitkering van appellant per 11 april 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen besluit I gegrond verklaard. Zij heeft zich kunnen verenigen met de medische grondslag van de arbeidsongeschiktheidsschatting, maar had bezwaren tegen de arbeidskundige kant daarvan. 3.1. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van besluit I. Ter onderbouwing van zijn beroepsgronden heeft appellant een op zijn verzoek uitgebracht rapport en aanvullend rapport ingezonden van de psychiater Trompenaars. Deze is tot de conclusie gekomen dat appellant ten tijde in geding aan een ernstige dysthyme stoornis leed en dat daaruit zodanige beperkingen voortvloeiden dat sprake was van een situatie van Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden. Ook heeft hij in zijn rapport de diagnose PTSS vermeld. 3.2. Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar van 1 februari 2008 (besluit II) genomen. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid per de datum in geding ongewijzigd gehandhaafd op 15 tot 25%. Aangezien besluit II aan het beroep niet geheel tegemoet komt, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit. 3.3. Voorts heeft het Uwv middels inzending van reacties van de bezwaarverzekeringsarts Debie zich gekeerd tegen de in de (aanvullende) rapporten van de psychiater Trompenaars vervatte conclusies. 4.1. De Raad heeft gelet op het diepgaande verschil van mening tussen de psychiater Trompenaars enerzijds en de bezwaarverzekeringsarts Debie en psychiater Van Laarhoven (die appellant in het kader van de medische oordeelsvorming op verzoek van het Uwv eerder had onderzocht) anderzijds, het aangewezen geacht zich van verslag en advies te laten dienen door de als deskundige geraadpleegde psychiater Koerselman. 4.2. Aan diens in zijn rapport van 9 april 2009 neergelegde advies kent de Raad doorslaggevende betekenis toe. De deskundige Koerselman heeft in zijn rapport zich geconcentreerd op de gerezen verschillen van inzicht en is na onderzoek van appellant tot de conclusie gekomen dat tijdens zijn onderzoek en ten tijde in geding bij appellant sprake was van een ernstige depressieve stoornis met een posttraumatische stresstoornis. Hij heeft gemotiveerd in zijn rapport de visie van psychiater van Laarhoven verworpen en zich geschaard achter het oordeel van de verzekeringsarts J.J.A. van Dreveldt als neergelegd in zijn rapport van 19 april 2005 en inhoudende dat appellant niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden. 4.3. Naar in 4.2 al ligt besloten ziet de Raad in het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Debie op het rapport van de deskundige Koerselman geen reden voor een ander oordeel. Dit commentaar vormt in essentie een herhaling van het eerder door hem ingenomen standpunt dat bij appellant geen sprake is van een ernstige depressieve stoornis met een PTSS. Dit standpunt moet wijken voor het oordeel van de deskundige Koerselman die het standpunt van de psychiater Trompenaars grosso modo bevestigd. 5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van besluit I voor onjuist moet worden gehouden en dat besluit I ook om die reden geen stand houdt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden vernietigd. Nu besluit II op dezelfde medische grondslag steunt, moet het daartegen gericht geachte beroep gegrond worden verklaard. De besluiten I en II komen deswege voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal in de zaak zelf voorzien door het bezwaar tegen het primaire besluit van 6 oktober 2005 gegrond te verklaren en dit besluit te herroepen en te verstaan dat appellant met ingang van 7 december 2005 onverminderd recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 6. Appellant heeft om schadevergoeding verzocht. De Raad wijst deze toe in de vorm van wettelijke rente. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de wettelijke rente over de na te betalen uitkering dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495. 7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de gevraagde kosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar van appellant, in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- in bezwaar, € 322,- in beroep en € 322,- in hoger beroep. Voorts acht de Raad termen aanwezig het Uwv te veroordelen in de kosten van het uitbrengen van de rapporten van de psychiater Trompenaars tot een totaalbedrag van € 2.260,25. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen de besluiten I en II gegrond; Vernietigt de besluiten I en II; Verklaart het bezwaar tegen het besluit van 6 oktober 2005 gegrond en herroept dit besluit; Verstaat dat appellant met ingang van 7 december 2005 recht heeft op een uitkering ingevolge de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%; Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven; Veroordeelt het Uwv in de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag groot € 3.226,25; Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.L. de Gier. EV