Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5868

Datum uitspraak2009-08-21
Datum gepubliceerd2009-08-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 09 / 1442
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

De voorzieningenrechter heeft het verbod van de burgemeester van Maastricht van de door "Respect voor dieren, afdeling Maastricht" voor zaterdag 22 augustus 2009 aangekondigde betoging tegen het gebruik van bont in het centrum van Maastricht geschorst.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Voorzieningenrechter Procedurenummer: AWB 09 / 1442 Uitspraak in het geding tussen de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid "Respect voor dieren, afdeling Maastricht," gevestigd te Maastricht, verzoekster, en de burgemeester van de gemeente Maastricht, de burgemeester. Datum bestreden besluit: 18 augustus 2009 Kenmerk: 2009-34626 2009-34977 1. Procesverloop Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit. Verzoekster heeft ten aanzien van dit besluit bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend. De burgemeester heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2009. Verzoekster is verschenen bij gemachtigde W.A.M. de Loo, advocaat te Maastricht. De burgemeester heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door G. Marcus-Silletti en M. Detisch, beiden werkzaam bij de gemeente Maastricht. 2. Overwegingen In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Tot het treffen van een voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld, dat zonder die voorziening het voor verzoekster uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Daarbij gaat het om een afweging van de belangen van de indiener van het verzoek bij een onverwijlde voorziening tegen de belangen die zijn gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoekster heeft door middel van een e-mailbericht van 5 augustus 2009 aan de burgemeester kennis gegeven dat zij op zaterdag 22 augustus 2009 een betoging tegen het gebruik van bont zal houden. Volgens de mededeling zullen ongeveer 15 à 30 demonstranten aan de betoging deelnemen. De betoging zal plaatsvinden met behulp van flyers, fotoborden en spandoeken. Waar het niet te druk/smal is, zal gebruik worden gemaakt van een of meer megafoons. De groep zal bij het centraal station vertrekken en van daaruit de binnenstad intrekken om met de hele groep maar veelal in deelgroepjes van, afhankelijk van het deelnemeraantal, drie tot vijf personen, bij winkels die bont verkopen te gaan demonstreren. Dit zal gebeuren volgens een bepaalde route en tijdschema, zoals gevoegd bij de kennisgeving. Het is de bedoeling bij een winkel buiten, naast de ingang post te vatten en aandacht van het publiek te vragen voor het belang van deze personen zich buiten de winkel, naast de ingang, zullen opstellen en zullen trachten het publiek te overtuigen dat het gebruik van en de promotie van bont niet nodig zijn en tevens zal worden getracht de betreffende winkelier alsnog ertoe over te halen een contract te ondertekenen dat deze in het vervolg een bontvrij beleid zal voeren. De burgemeester heeft daarop aan verzoekster zijn voornemen kenbaar gemaakt de betoging te verbieden. Verzoekster heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid haar zienswijze hierover te geven. Vervolgens heeft de burgemeester bij het bestreden besluit de betoging verboden. Volgens de burgemeester zal het op genoemde zaterdag erg druk zijn in de binnenstad van Maastricht en zijn de straten waar zal worden gedemonstreerd (met name de Stokstraat en Plankstraat) smal. Hierdoor kunnen bij een demonstratie opstoppingen ontstaan. Hierdoor bestaat het risico dat onder het publiek (lees:paniek) uitbreekt en bestaat het gevaar dat hulpdiensten bij incidenten de desbetreffende plekken niet of moeilijk kunnen bereiken. De brief die verzoekster aan de winkeliers heeft verzonden is volgens de burgemeester door de winkeliers als zeer bedreigend en intimiderend ervaren en de burgemeester sluit niet uit dat het tussen winkeliers en demonstranten tot een confrontatie zal komen. Er zal ook worden gedemonstreerd in de Bredestraat. Dit is een aanvoerroute naar het centrum, met smalle stoepen. De burgemeester is, gelet op het bovenstaande, van mening dat het belang van het voorkomen van wanordelijkheden en het verkeersbelang vorderen dat de betoging wordt verboden. Voorst heeft de burgemeester overwogen de betoging niet onder voorwaarden te willen toestaan omdat de burgemeester, gelet op eerdere betogingen, waarbij verzoekster zich volgens de burgemeester niet aan de afspraken heeft gehouden, er niet op vertrouwt dat verzoekster voorwaarden zal nakomen. Verzoekster heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie, daartegen aangevoerd dat een betoging slechts in uitzonderlijke en dwingende situaties preventief mag worden verboden. Zij stelt dat betogingen van verzoekster doorgaans in overeenstemming met de voorschriften verlopen. Zonodig dient politiebescherming te worden geboden om een demonstratie doorgang te doen vinden. Dit leidt volgens verzoekster alleen dan uitzondering indien een betoging naar redelijke verwachting gepaard zal gaan met wanordelijkheden op zodanige schaal dat er niet voldoende politie kan worden ingezet om daaraan het hoofd te bieden. Volgens verzoekster heeft de burgemeester op geen enkele wijze gemotiveerd dat wanordelijkheden zullen ontstaan, laat staan wanordelijkheden van zodanige schaal dat niet voldoende politie kan worden ingezet om daaraan het hoofd te bieden. Daarbij wijst zij erop dat het slechts 15 tot maximaal 30 betogers betreft, die zich voor het grootste deel van de betoging in groepjes zullen opsplitsen. Zij ontkent dat de door de burgemeester bedoelde brief bedreigend is of als zodanig is bedoeld. Bovendien kan de brief of onwettige gedragingen van derden geen reden zijn een demonstratie te verbieden. Zij heeft daarnaast gemotiveerd ontkend dat betogingen uit het verleden geen aanleiding kunnen geven om in dit geval wanordelijkheden te voorzien. De vereiste spoed staat, nu de betoging is voorzien voor morgen voldoende vast. De voorzieningenrechter staat voor de beoordeling van de vraag of het besluit waarbij de burgemeester de betoging heeft verboden zich verdraagt met het in de Grondwet verankerde recht op betoging als nader geregeld in de Wet openbare manifestaties (hierna: Wom). De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt. In artikel 9, eerste lid, van de Grondwet wordt het recht tot vergadering en betoging erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling kan de wet regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de op artikel 9, tweede lid, van de Grondwet gebaseerde Wom kan de burgemeester voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven naar aanleiding van een kennisgeving van een betoging op een openbare plaats. Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wom kan een verbod slechts wordt gegeven indien een van de in artikel 2 genoemde belangen dat vordert. Ingevolge artikel 2 van de Wom kunnen bevoegdheden tot beperking van het recht op betoging slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De voorzieningenrechter stelt vast dat de door verzoeker aangekondigde demonstratie als een betoging in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Grondwet is aan te merken. In de Wom is de bevoegdheid van de burgemeester opgenomen om met het oog op een aangekondigde demonstratie daaraan voorschriften en beperkingen te stellen dan wel de demonstratie te verbieden. Dat wettelijk kader brengt met zich dat een betoging slechts in uitzonderlijke situaties preventief mag worden verboden. Er dienen zwaarwegende omstandigheden te zijn die een beperking van het recht op betoging rechtvaardigen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan een verbod van het recht om te demonstreren niet slechts worden gerechtvaardigd door te stellen dat de vrees voor wanordelijkheden bestaat. Het ligt evenwel op de weg van de burgemeester aannemelijk te maken dat deze subjectieve vrees ook naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Daarin is de burgemeester tot dusver niet geslaagd. Uitgangspunt dient te zijn dat de burgemeester de betoging van verzoekster - die, naar ervaring in andere plaatsen leert, doorgaans in overeenstemming met de voorschriften verloopt - de nodige politiebescherming behoort te bieden teneinde de demonstratie doorgang te kunnen doen vinden. Dit uitgangspunt leidt eerst dan uitzondering indien er een situatie van bestuurlijke overmacht dreigt te ontstaan. Daarvan is sprake als een betoging naar redelijke verwachting gepaard zal gaan met wanordelijkheden op zodanige schaal dat er niet voldoende politie ingezet kan worden om daaraan het hoofd te bieden. De burgemeester zal in geval hij een betoging verbiedt moeten aantonen dat hij zich in voldoende mate heeft ingespannen bij de uitvoering van de op hem rustende verplichting om te onderzoeken of door het treffen van passende maatregelen, dan wel het stellen van voorschriften en/of beperkingen, een vreedzaam verloop van de aangekondigde demonstratie mogelijk is. De burgemeester heeft de demonstratie mede verboden in het belang van het verkeer. De voorzieningenrechter stelt vast dat daarover geen contact is geweest met de politie noch met de brandweer noch met andere hulpdiensten. Het had in de rede gelegen als de burgemeester zich daar wel over had laten informeren en adviseren, opdat die adviezen aan het verbod ten grondslag hadden kunnen worden gelegd. Thans is de conclusie dat het belang van het verkeer een verbod van de demonstratie vordert niets anders dan een niet met een deskundig advies onderbouwde inschatting, die niet gerechtvaardigd wordt door hetgeen tot dusver uit de gedingstukken blijkt. Dat geldt te meer omdat de burgemeester geen afdoende onderbouwing heeft kunnen geven van de bedreiging van de verkeersveiligheid voor een demonstratie die volgens de melding slechts in een zeer beperkt deel van de gemeente zal plaatsvinden en waarvan de route beperkt door het centrum zal gaan. Dat een gevaar dreigt voor de hulpdiensten is al helemaal niet aannemelijk geworden. De tweede pijler van het verbod is het bestaan van vrees voor het ontstaan van wanordelijkheden, die, naar de voorzieningenrechter begrijpt, niet met de beschikbare politie-inzet kan worden voorkomen. De vrees van de burgemeester komt erop neer dat hij de veiligheid van het winkelend publiek niet meer kan garanderen en in het belang van het zeker stellen van de openbare orde een verbod van de demonstratie is geboden. Dat de betoging naar redelijke verwachting gepaard gaat met wanordelijkheden van een zodanige omvang en op een zodanige schaal dat er niet voldoende politie ingezet kan worden om daaraan het hoofd te bieden, heeft de burgemeester op geen enkele wijze onderbouwd en inzichtelijk gemaakt. Een risicotaxatie is uitdrukkelijk niet noodzakelijk geacht gelet op de smalle straatjes waar zal worden betoogd, zoals de Plankstraat en de Stokstraat. Het enkele feit dat de straatjes aan de smalle kant zijn, is echter onvoldoende om aan te nemen dat een situatie van bestuurlijke overmacht zal ontstaan. In ieder geval ontslaat het de burgemeester niet van zijn zwaarwegende onderzoeksplicht om te bezien of de demonstratie desondanks tot de mogelijkheden behoort. Dat de burgemeester een dergelijk onderzoek heeft gedaan is uit niets gebleken. Ook anderszins rechtvaardigt hetgeen de burgemeester aan zijn verbod ten grondslag heeft gelegd, zoals de drukte van de zaterdag, de vrees voor opstoppingen en de slechte bereikbaarheid voor hulpdiensten, niet dat de betoging verboden mag worden. Ten slotte heeft de burgemeester tijdens de zitting gewezen op winkeliers, die zich bedreigd zouden voelen en die niet meer voor zichzelf zouden kunnen instaan. Wat daar ook van zij, voor die stelling bieden de voorhanden gedingstukken geen steun, zodat daarin geen grond kan worden gevonden de betoging te verbieden. Gelet op bovenstaande overwegingen in onderlinge samenhang bezien is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester onvoldoende concreet heeft aangetoond dat de verwachte wanordelijkheden zullen leiden tot een situatie van bestuurlijke overmacht en dat deze slechts kunnen worden voorkomen met een disproportionele politie-inzet. Dit leidt ertoe dat het verbod geen stand kan houden, zodat de voorzieningenrechter - alle belangen afwegende - de gevraagde voorlopige voorziening zal toewijzen. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om de burgemeester te veroordelen in de kosten, die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,--. De rechtbank stelt vast – onder verwijzing naar artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand – dat op de datum van deze uitspraak de eventueel voor het onderhavige verzoek verleende toevoeging niet is overgelegd, zodat toepassing van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb achterwege blijft. Niet gebleken is van door eiser in verband met dit beroep gemaakte proceskosten. 3. Beslissing 1.wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe; 2.schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat de burgemeester op het bezwaar heeft beslist; 3.bepaalt dat de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- vergoedt. 4.veroordeelt de burgemeester in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 644, te vergoeden aan verzoekster. Aldus gedaan door F.L.G. Geisel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van A.G.P.M. Zweipfenning als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2009. w.g. A. Zweipfenning w.g. Geisel Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 21 augustus 2009 Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.