Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5863

Datum uitspraak2009-08-13
Datum gepubliceerd2009-08-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2315 WUV + 08/2316 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek om als vervolgde in de zin van de Wuv dan wel als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo uitkeringen en voorzieningen toe te kennen. De omstandigheid dat appellant het kind is van een onbekende Japanse vader - hoe ernstig de gevolgen voor zijn latere leven ook mogen zijn geweest - kan op zichzelf niet leiden tot erkenning als vervolgde of als burger-oorlogsslachtoffer. Een zodanige erkenning is gebonden aan in de Wuv en de Wubo neergelegde specifieke criteria. Voor zover hier van belang moet het voor de toepassing van de Wuv gaan om vrijheidsberoving vanwege Europese afkomst of gezindheid, en voor de toepassing van de Wubo om directe betrokkenheid van de aanvrager bij oorlogshandelingen. Bij de door verweersters ingestelde, uitvoerige en zorgvuldig te noemen onderzoeken in diverse ter beschikking staande historische bronnen, is op geen enkele wijze kunnen blijken dat voor en ten tijde van de geboorte van appellant aan (een van) deze criteria is voldaan. De ingestelde beroepen dienen derhalve ongegrond te worden verklaard.


Uitspraak

08/2315 WUV + 08/2316 WUBO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in de gedingen tussen: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), en de Raadskamers WUV en WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna respectievelijk: verweerster I en verweerster II) Datum uitspraak: 13 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is beroep ingesteld tegen besluiten van verweersters van 31 maart 2008, genomen ter uitvoering van respectievelijk de Wet uitkeringen vervolgings-slachtoffers 1940-1945 (hierna: Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers (hierna: Wubo), verder: bestreden besluiten. Verweersters hebben verweerschriften ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2009. Namens appellant is daar verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Sittard, terwijl verweersters zich ter zitting hebben laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant, geboren in 1944 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft verweersters in april 2007 verzocht om hem als vervolgde in de zin van de Wuv dan wel als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo uitkeringen en voorzieningen toe te kennen. 1.2. Die aanvragen hebben verweersters afgewezen bij besluiten van 17 september 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten. Verweerster I heeft daartoe overwogen dat appellant geen vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan nu hij tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië niet geïnterneerd is geweest in een verblijfplaats waar permanente bewaking werd beoogd. Verweerster II heeft overwogen dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. 1.3. In beroep is, evenals in bezwaar, door en namens appellant primair gewezen op de bittere gevolgen voor zijn verdere leven van zijn afkomst als kind uit de relatie van zijn moeder met een Japanner. Naar zijn mening zijn de omstandigheden waaronder hij is geboren en de gevolgen daarvan van dien aard dat hij als oorlogsslachtoffer dient te worden aangemerkt. Verder is nog aangevoerd dat hij tijdens de na-oorlogse Bersiap-periode te Makassar beschietingen heeft meegemaakt. 2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of de bestreden besluiten, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kunnen standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt. 2.1. Voorop staat dat de omstandigheid dat appellant het kind is van een onbekende Japanse vader - hoe ernstig de gevolgen voor zijn latere leven ook mogen zijn geweest - op zichzelf niet kan leiden tot erkenning als vervolgde of als burger-oorlogsslachtoffer. Een zodanige erkenning is gebonden aan in de Wuv en de Wubo neergelegde specifieke criteria. Voor zover hier van belang moet het voor de toepassing van de Wuv gaan om vrijheidsberoving vanwege Europese afkomst of gezindheid, en voor de toepassing van de Wubo om directe betrokkenheid van de aanvrager bij oorlogshandelingen. Bij de door verweersters ingestelde, uitvoerige en zorgvuldig te noemen onderzoeken in diverse ter beschikking staande historische bronnen, is op geen enkele wijze kunnen blijken dat voor en ten tijde van de geboorte van appellant aan (een van) deze criteria is voldaan. 2.2. Wat betreft de gestelde beschietingen heeft verweerster II op basis van Stamboek-gegevens en historische bronnen vastgesteld dat het gezin waartoe appellant toen behoorde pas in november 1949 te Makassar is komen te wonen en dat de ongeregeld-heden waarop appellant doelt dienen te worden gesitueerd in het voorjaar van 1950, een periode die buiten het toepassingbereik valt van de Wubo. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van deze vaststelling te twijfelen. 3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de bestreden besluiten in rechte kunnen standhouden. De ingestelde beroepen dienen derhalve ongegrond te worden verklaard. 4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart de beroepen ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2009. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) I. Mos. HD