Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5857

Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2113 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het Uwv heeft appellant in de zin van de Ziektewet (ZW) geschikt geacht tot het verrichten van zijn arbeid. De Raad stelt allereerst vast dat de stukken die de gemachtigde van appellant achter zijn pleitnota van 8 juli 2009 heeft gevoegd binnen de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde tien dagen-termijn zijn ingebracht. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen het betrekken van deze stukken in het geding. Gelet hierop zal de Raad deze stukken buiten beschouwing laten. De Raad ziet geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen, die in hun rapportages blijk hebben gegeven van een voldoende zorgvuldig onderzoek. Geen aanleiding voor een onderzoek door een onafhankelijke medisch deskundige.


Uitspraak

08/2113 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 maart 2008, 07/3559 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 19 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2009. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R. Sas, advocaat te Rotterdam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J. Hut. II. OVERWEGINGEN 1.Voor een uitgebreide weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. 2. Bij besluit van 27 juni 2007 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij per 2 juli 2007 in de zin van de Ziektewet (ZW) geschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Bij besluit van 17 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 juni 2007 ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij betekenis toegekend aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts A. in ’t Veld en de bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans, vervat in de rapportages van 27 juni 2007 en 7 augustus 2007. 4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat de rechtbank ten onrechte de bevindingen van het Uwv heeft overgenomen. 5.1. De Raad overweegt als volgt. 5.2. De Raad stelt allereerst vast dat de stukken die de gemachtigde van appellant achter zijn pleitnota van 8 juli 2009 heeft gevoegd binnen de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde tien dagen-termijn zijn ingebracht. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen het betrekken van deze stukken in het geding. Gelet hierop zal de Raad deze stukken buiten beschouwing laten. 5.3. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad ziet geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen, die in hun rapportages blijk hebben gegeven van een voldoende zorgvuldig onderzoek. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de primaire verzekeringsarts appellant diverse malen heeft onderzocht en beschikte over informatie van de huisarts G.C. Horn van 7 mei 2007. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant eveneens onderzocht en de overgelegde informatie van de huisarts G.C. Horn van 24 juli 2007 en de fysiotherapeut C. Kornelisse van 19 juli 2007 meegewogen in haar oordeel. Ten aanzien van de in beroep overgelegde informatie van de orthopedisch chirurg R.W. Klein Nagelvoort van 3 oktober 2007 ziet de Raad geen grond om het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer, zoals vermeld in de rapportage van 5 november 2007, voor onjuist te houden. De Raad kan zich vinden in het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat de informatie van de orthopedisch chirurg Klein Nagelvoort geen ander licht werp op de zaak nu deze, evenals de huisarts, geen afwijkingen heeft kunnen vaststellen. De Raad ziet voorts in de door appellant in hoger beroep ingebrachte medische gegevens van neuroloog E. Brusse van 29 april 2008 en revalidatiearts dr. F. Scheurs van 6 november 2008 geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts(en). Daarbij merkt de Raad op dat de overgelegde informatie geen betrekking heeft op de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding, te weten 2 juli 2007. De bezwaarverzekeringsarts Brouwer heeft in zijn rapportages van 16 juni 2008 en 24 november 2008 met betrekking tot voornoemde informatie voldoende gemotiveerd aangegeven waarom deze hem geen aanleiding geeft tot een wijzing van het eerder ingenomen standpunt. 5.4. De Raad heeft in hetgeen appellant in hoger beroep en ter zitting heeft aangeveerd geen aanleiding gevonden voor een ander oordeel dan de rechtbank. Voor een onderzoek door een onafhankelijke medisch deskundige, zoals door de gemachtigde van appellant ter zitting is verzocht, ziet de Raad dan ook geen aanleiding. 5.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009. (get.) C.P.J. Goorden. (get.) A.C.A. Wit. EV