
Jurisprudentie
BJ5836
Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4389 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4389 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering ZW-uitkering, vanuit een WW-situatie. Geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv appellant niet geschikt heeft mogen achten voor zijn arbeid.
Uitspraak
08/4389 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 juni 2008, 07/4375
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2009. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.W. Beers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als controller/bedrijfseconoom, heeft zich op 26 januari 2007, vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens stressklachten, benauwdheid en bronchitis.
1.2. Op 26 maart 2007 is hij onderzocht door verzekeringsarts G. Blijham. Deze constateerde geen lichamelijke afwijkingen of ernstige psychopathologie en derhalve geen relevante beperkingen. Hij verklaarde appellant per 2 april 2007 hersteld voor zijn arbeid. Bij besluit van 26 maart 2007 is appellant met ingang van 2 april 2007 een verdere uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd.
1.3. In het kader van de bezwaarprocedure is appellant op 2 mei 2007 onderzocht door bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer. Deze constateerde evenmin lichamelijke of psychische beperkingen. Hierbij heeft hij vermeld dat sprake is van een aantal vage, niet te objectiveren klachten en dat bij lichamelijk onderzoek in het geheel geen afwijkingen kunnen worden vastgesteld. Voorts is hierbij vermeld dat er geen overtuigende aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis. Genoemde bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellant op 2 april 2007 geschikt was voor zijn arbeid. Bij het bestreden besluit van 7 mei 2007 is het bezwaar tegen het besluit van 26 maart 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In dit kader heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen in de gedingstukken en ter zitting geen aanknopingspunten te hebben kunnen vinden voor het oordeel dat het Uwv appellant niet geschikt heeft mogen achten voor zijn arbeid.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen medisch onderzoek heeft doen instellen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar een eerdere procedure die hij heeft gevoerd met de (voormalige) Arbeidsvoorziening. Verder heeft hij een verklaring van zijn huisarts L. van Campen van 26 juni 2009 ingebracht.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2. Op grond van vaste jurisprudentie van de Raad dient onder ongeschiktheid in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van zijn arbeid. Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk.
4.3. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. In dit kader overweegt de Raad dat hij, bij gebrek aan andersluidende medische gegevens, geen aanleiding ziet om te oordelen dat de rechtbank een medisch onderzoek had moeten doen instellen. Hierbij merkt de Raad op dat de door appellant in hoger beroep ingebrachte informatie van de huisarts, nog daargelaten of deze informatie betrekking heeft op de datum in geding, geen nieuw licht werpt op de medische situatie van appellant. De verwijzing van appellant naar een eerdere procedure met de (voormalige) Arbeidsvoorziening kan appellant evenmin baten, nu dit een geheel andere (niet te vergelijken) procedure betreft.
5. Gelet op het in 4.1 tot en met 4.3 overwogene komt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) A.C.A. Wit.
EV