
Jurisprudentie
BJ5818
Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1828 WIA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1828 WIA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WIA-uitkering toe te kennen. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Appellante in hoger beroep geen objectieve medische gegevens ingebracht die haar stelling ondersteunen dat zij verdergaand beperkt is dan is aangenomen door het Uwv. Met betrekking tot hetgeen appellante heeft gesteld over de noodzakelijkheid van een urenbeperking is de Raad van oordeel dat het Uwv in het onderhavige geval genoegzaam heeft gemotiveerd waarom een urenbeperking niet wordt aangenomen. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn in overeenstemming met de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML.
Uitspraak
08/1828 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 februari 2008, 07/1524 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Boon, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn bij brief van 23 december 2008 de gronden van het hoger beroep aangevuld. Het Uwv heeft hierop bij brief van 9 januari 2009, met bijlagen, gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2009. Appellante is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Boon, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.G. de Jong.
II. OVERWEGINGEN
1. Het Uwv heeft bij besluit van 17 oktober 2006, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 28 maart 2007 (hierna: het bestreden besluit), vastgesteld dat er voor appellante ingaande 3 juli 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de rechtbank op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. De rechtbank heeft in hetgeen appellante in beroep heeft gesteld geen aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van de stelling van appellante dat zij ten gevolge van rugklachten, de beperkte functionaliteit van de linker enkel en spanningsklachten zwaarder beperkt is te achten dan is vastgesteld door het Uwv in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 februari 2007. De rechtbank is evenmin gebleken dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek (in bezwaar) onzorgvuldig is geweest. De bezwaarverzekeringsarts heeft naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam toegelicht dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in de Standaard Verminderde arbeidsduur. De rechtbank heeft tot slot als haar oordeel uitgesproken dat het Uwv genoegzaam heeft toegelicht dat de voor appellante geduide functies passend zijn.
3. Appellante heeft in hoger beroep de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist. Appellante heeft daartoe - nogmaals - gesteld dat het Uwv haar belastbaarheid te optimistisch heeft ingeschat en dat de belasting in de geduide functies haar functionele mogelijkheden te boven gaan. Appellante heeft, onder verwijzing naar de door haar in bezwaar in geding gebrachte verklaring van de manuele arts P.M. Cuppen van 10 februari 2007, aangevoerd dat er op preventieve gronden wel degelijk een indicatie bestaat voor een urenbeperking als bedoeld in de Standaard Verminderde arbeidsduur. Appellante heeft daartoe gesteld dat hervatting van haar werkzaamheden in december 2006 heeft geleid tot een zodanige toename van haar rugklachten, dat zij in mei 2007 is uitgevallen met een hernia. Verder heeft appellante gesteld dat er bij haar sprake is van vermoeidheidsklachten na een maximale bestraling van medio november 2005 tot begin januari 2006 in verband met een mammacarcinoom. Appellante heeft tot slot aangevoerd dat de werkgever haar salaris heeft gecorrigeerd, zodat er mogelijk aanleiding bestaat om haar maatmanloon te herzien.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en onderschrijft de aan de aangevallen uitspraak ten grondslag liggende overwegingen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft gesteld, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad overweegt hiertoe dat appellante in hoger beroep geen objectieve medische gegevens heeft ingebracht die haar stelling ondersteunen dat zij verdergaand beperkt is dan is aangenomen door het Uwv. Met betrekking tot hetgeen appellante heeft gesteld over de noodzakelijkheid van een urenbeperking is de Raad van oordeel dat het Uwv in het onderhavige geval genoegzaam heeft gemotiveerd waarom een urenbeperking niet wordt aangenomen. Naar het oordeel van de Raad kunnen uit het schrijven van Cuppen en de radiotherapeut M.J.C. van der Sangen, die appellante destijds heeft behandeld, evenmin argumenten gevonden voor een urenbeperking. De Raad overweegt daartoe dat de radiotherapeut Van der Sangen geen melding heeft gemaakt van vermoeidheidsklachten en dat uit de rapportage van de verzekeringsarts van 10 augustus 2006 blijkt dat er ten tijde van zijn onderzoek geen tekenen waren van radiculaire prikkeling wat betreft de cervicale wervelkolom.
4.2. De Raad is voorts, evenals de rechtbank, van oordeel dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in overeenstemming is met de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 21 februari 2007. Met betrekking tot hetgeen appellante heeft gesteld over het maatmanloon, overweegt de Raad als volgt. De Raad onderschrijft het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige R.E.T. Peters, zoals neergelegd in zijn rapportage van 7 januari 2009, dat - nog daargelaten het feit dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet zou wijzigen bij aanpassing van het maatmanloon - niet middels bewijsstukken aannemelijk is gemaakt dat de hoogte van het salaris van appellante onjuist is vastgesteld.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR