
Jurisprudentie
BJ5815
Datum uitspraak2009-04-22
Datum gepubliceerd2009-08-24
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers201750 KG ZA
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-08-24
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers201750 KG ZA
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Vordering in Kort Geding tot afgifte hond. Rechtsverhouding tussen eigenaren van een gezelschapsdier. Kan een van de deelgenoten anders dan met instemming van de ander beschikken over zijn aandeel in het dier en het dier schenken aan een derde? Redelijkheid en billijkheid.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team familierecht
voorzieningenrechter
Zaaknummer: 201750 KG ZA 09-165
22 april 2009
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
e i s e r e s bij dagvaarding van 30 maart 2009,
hierna te noemen eiseres,
advocaat mr. C.G.A. Mattheussens,
t e g e n :
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
g e d a a g d e ,
hierna te noemen gedaagde.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende door partijen voor het wijzen van vonnis overgelegde stukken:
- de dagvaarding,
- de op 3 april 2009 ontvangen brief van mr. Mattheussens met drie producties.
Door gedaagde is daags voor de zitting aan de voorzieningenrechter een brief gezonden met een aantal bijlagen. Ter zitting is vastgesteld dat deze niet in afschrift aan mr. Mattheussens is gezonden. Na bezwaar van mr. Mattheussens heeft de voorzieningenrechter beslist dat de brief en bijlagen vanwege de te late toezending en het niet in acht nemen van het voorschift deze eveneens aan de wederpartij te zenden, geen deel uitmaken van de processtukken en heeft hij deze aan gedaagde geretourneerd.
Partijen hebben voorts ter terechtzitting van 8 april 2009 hun stellingen mondeling nader toegelicht.
2. Het geschil
Eiseres vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen tot afgifte van de hond van het ras Chihuahua, genaamd Pedro, binnen twee dagen na dit vonnis althans binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 500,= per dag indien gedaagde aan de uitvoering van dit vonnis geen gevolg geeft tot een maximum van € 10.000,=, met machtiging aan eiseres om zonodig ter effectuering van haar rechten de hulp in te roepen van de sterke arm, met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
Gedaagde heeft de vordering bestreden.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat het volgende vast.
- Partijen hebben een affectieve relatie gehad buiten huwelijk en zonder regeling betreffende vermogensrechtelijke gevolgen van de samenleving.
- Staande die relatie hebben partijen omstreeks september 2008 een hond gekocht van het ras Chihuahua, genaamd Pedro.
- Ieder van partijen heeft uit privé-middelen een deel van de koopsom gefourneerd.
Volgens eiseres is door ieder van partijen een bedrag van € 350,= voldaan en volgens gedaagde is door hem een bedrag van € 350,= en door eiseres een bedrag van € 300,= voldaan.
- Partijen beschouwen Pedro als hun gezamenlijke mede-eigendom, waarbij ieders aandeel overeenkomt met de mate waarin is bijgedragen aan de koopsom.
- De samenleving van partijen is verbroken door vertrek van eiseres uit de gemeenschappelijk bewoonde woning omstreeks eind februari 2009.
- Eiseres heeft een aantal goederen uit de huisraad meegenomen met instemming van gedaagde doch Pedro is achtergebleven zonder dat daarover afspraken zijn gemaakt.
- Pedro bevindt zich thans bij [naam vriendin gedaagde], een vriendin van gedaagde, waar gedaagde de hond heeft achtergelaten.
3.2 Eiseres grondt haar vordering op haar recht van mede-eigendom. Zij wenst tot verdeling van de mede-eigendom te komen waarbij zij stelt aanspraak te hebben en te zullen maken op toescheiding van Pedro aan haar, waarbij zij zich bereid verklaart aan gedaagde diens aandeel in Pedro van € 350,= te vergoeden. Eiseres stelt recht en belang te hebben bij een onmiddellijke voorziening bij voorraad nu zij, zo vat de voorzieningenrechter haar onderbouwing samen, in haar welbevinden wordt geschaad door het gemis van Pedro, die aan haar gehecht is zoals ook zij aan Pedro gehecht is.
3.3 Gedaagde stelt dat toescheiding van Pedro aan eiseres geen optie is nu zij niet in staat is voor zichzelf te zorgen en daarom ook niet voor de hond kan zorgen. Bovendien wordt Pedro mishandeld door het zoontje van eiseres en haar nichtjes die haar regelmatig bezoeken, aldus gedaagde. Zelf is hij niet in staat voor Pedro te zorgen doordat hij
’s ochtends om 5.00 uur reeds naar zijn werk vertrekt. Om die reden heeft hij zich genoodzaakt gezien Pedro elders onder te brengen. Gedaagde heeft besloten Pedro te schenken aan een vriendin van hem, [naam vriendin gedaagde], met als enige voorwaarde dat goed voor de hond gezorgd zal worden. Aldus heeft hij ook gehandeld door omstreeks de eerste week van maart 2009, Pedro daadwerkelijk te schenken aan [naam vriendin gedaagde], die sedertdien goed voor Pedro zorgt zoals hij kan vaststellen tijdens afgesproken, alsook onaangekondigde, bezoeken die hij haar brengt.
3.4 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling en beslissing.
In het recht geldt het, in artikel 3:175 BW neergelegde, uitgangspunt dat ieder over zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed – en als een goed moet Pedro rechtens worden gezien – kan beschikken, tenzij uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten anders voortvloeit.
De voorzieningenrechter stelt vast dat deze uitzondering op de hoofdregel hier dient te worden aangenomen. De rechtsverhouding tussen eigenaren van een dier dat geen andere functie vervult dan van gezelschapsdier van (een van) diezelfde eigenaren, brengt met zich mee dat geen van de deelgenoten anders dan met instemming van de ander, kan beschikken over zijn aandeel in het dier. De regels van redelijkheid en billijkheid leggen in deze concrete mede-eigendomsverhouding tussen partijen op gedaagde de plicht rekening te houden met de - naar hij weet bijzondere - plaats die het gezelschapsdier in het leven van eiseres inneemt, hetgeen hij niet heeft gedaan. Integendeel, naar gedaagde ter zitting heeft verklaard heeft hij geheel op eigen gezag gehandeld, zonder bij eiseres na te gaan of zij met het schenken van de hond wenste in te stemmen, dan wel toescheiding aan zichzelf wenste.
De stelling van gedaagde dat eiseres niet in staat is voor Pedro te zorgen is volstrekt onvoldoende onderbouwd. Vast staat immers dat eiseres sedert haar vertrek bij gedaagde zelfstandig woont en in staat is om zichzelf, zij het met enige ondersteuning van de thuiszorg, te verzorgen. Dat niet aannemelijk is dat eiseres niet in staat zou zijn een hond te verzorgen is overigens ook door de voorzieningenrechter zelf ter zitting waargenomen. Zowel fysiek als overigens maakt eiseres een voldoende zelfredzame indruk zodat er geen reden is tot twijfel aan haar vermogens voor Pedro te zorgen, hetgeen zij overigens ook in de tijd vóór de verbreking van de samenwoning moet hebben gedaan nu gedaagde niet heeft gesteld dat hij in die tijd andere arbeidstijden had dan nu.
Dat de zoon van eiseres of haar nichtjes Pedro zouden mishandelen, zoals gedaagde stelt, is weersproken en voorts op geen enkele wijze onderbouwd, zodat aan die stelling voorbij wordt gegaan.
Tenslotte heeft gedaagde aangevoerd dat hij niet in staat is aan een veroordeling zoals gevorderd te voldoen omdat hij Pedro nu eenmaal geschonken heeft en deze daardoor eigendom is geworden van [naam vriendin gedaagde], zodat hij Pedro niet kan opvorderen en aan eiseres overdragen. Ook dat verweer snijdt geen hout, gelet op het geen hierboven reeds is overwogen omtrent de beperking van de beschikkingsbevoegdheid. Ingevolge artikel 3:175 lid 1 BW immers was gedaagde onbevoegd over zijn aandeel in Pedro te beschikken zodat hij zijn aandeel, evenmin als dat van eiseres, niet heeft kunnen overdragen. Voorshands moet daarom worden aangenomen dat [naam vriendin gedaagde] geen eigenaar is geworden van de hond en bovendien, als verkrijger om niet, ook niet de bescherming in kan roepen die artikel 3:86 BW degene die van een beschikkingsonbevoegde verkreeg, te bieden heeft.
Uit al het voorgaande volgt dat de vordering toewijsbaar is. In dit geding is er aanleiding de op te leggen dwangsommen te maximeren, waarbij de voorzieningenrechter aantekent dat hij er van uit gaat dat die voldoende prikkel geven aan gedaagde om zijn weerwil, te voldoen aan een veroordeling, te overwinnen zodat de vordering aangaande het inroepen van de sterke arm wordt afgewezen.
3.5 Gelet op het feit dat tussen partijen sprake is van een gewezen samenlevingsrelatie waaruit het geschil is voortgevloeid, zal de voorzieningenrechter de proceskostenkosten tussen hen compenseren.
4. De beslissing in kort geding
De voorzieningenrechter
beveelt gedaagde binnen twee maal vierentwintig uur na betekening van dit vonnis de hond van het ras Chihuahua, genaamd Pedro, aan eiseres af te geven;
bepaalt dat gedaagde een dwangsom van € 500,= (vijfhonderd euro) per dag zal verbeuren indien hij in gebreke mocht blijven aan dit bevel te voldoen, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 10.000,= (tienduizend euro) kan worden verbeurd;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in kort geding van 22 april 2009, in tegenwoordigheid van mr. Laenen, griffier.
verzonden op: