
Jurisprudentie
BJ5778
Datum uitspraak2009-08-18
Datum gepubliceerd2009-08-21
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.012.708/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-21
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.012.708/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
verhaal pensioenpremies
Uitspraak
Arrest d.d. 18 augustus 2009
Zaaknummer 200.012.708/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: Mr. S.A.G. de Vries, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek,
gevestigd te '[plaats],
2. Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Carosseriebedrijf,
gevestigd te [plaats],
3. Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek,
gevestigd te '[plaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: de Stichtingen,
advocaat: Mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 23 april 2008 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploten van 22 juli 2008, hersteld op 1 augustus 2008 en nogmaals gerectificeerd bij exploot van 25 augustus 2008, is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de Stichtingen tegen de zitting van 2 september 2008.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden, op 23 april 2008 tussen partijen gewezen en opnieuw rechtdoende - zonodig onder aanvulling en/of verbetering van
gronden - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de vorderingen van geïntimeerden (voorheen eiseressen) af te wijzen met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door de Stichtingen, onder overlegging van producties, verweer gevoerd met als conclusie:
"appellanten ten aanzien van geïntimeerde sub 2 en 3 niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de competitiegrens en ten aanzien van geïntimeerde sub 1 op grond van het gestelde onder punt 15 het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen, gewezen onder zaaks-/rolnummer 243807 CV EXPL 08-1332 te bekrachtigen met veroordeling van appellant in de kosten van dit hoger beroep."
Voorts heeft [appellant] op 31 maart 2009 akte genomen en een productie overgelegd, en hebben de Stichtingen op 28 april 2009 een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist staat in deze procedure het volgende vast.
1.1 [appellant] heeft tot 4 mei 2005 een eenmanszaak gedreven onder de handelsnaam AIM Autoschade, in welk bedrijf hij vanaf 12 juli 2003 één werknemer in dienst had. Op genoemde datum heeft [appellant] deze eenmanszaak omgezet in een BV met dezelfde handelsnaam; de werknemer ([betrokkene]) kwam aldaar in dienst.
1.2 Zowel [appellant] als later de BV zijn als werkgever in de metaal- en technische bedrijfstakken verplichte bijdragen verschuldigd aan de Stichtingen. De Stichtingen hebben de administratie en inning opgedragen aan Mn Services. Ingevolge de toepasselijke reglementen dient de werkgever aan de administrateur alle daarvoor noodzakelijke of gewenste informatie te verschaffen, waaronder jaarlijkse opgave van in dienst zijnde personeelsleden en hun jaarsalaris. De premie wordt per kwartaal geheven. Bij reglement en/of de CAO is tevens bepaald dat verzuim intreedt door het enkele verloop van de betalingstermijn, waarna rente en buitengerechtelijke kosten c.q. een boete van 10% verschuldigd
is.
1.3 Na omzetting van de eenmanszaak (met werkgeversnummer 114753) in de BV (met werkgeversnummer 122466) is de administrateur gebleken dat werknemer [betrokkene] tot 4 mei 2005 niet als aangemeld stond ingeschreven. [betrokkene 1], buitendienstmedewerker van Mn Services, heeft op 2 oktober 2006 een bedrijfsbezoek aan [appellant] gebracht. Daarbij is een aanmeldingsformulier voor [betrokkene] opgemaakt bij de eenmanszaak per 12 juli 2003.
1.4 Met notanummer 3352175 van 10 november 2006 heeft Mn Services aan de eenmanszaak een totaalbedrag van € 3889,30 in rekening gebracht, te betalen binnen 30 dagen na notadatum. Volgens de bijgevoegde specificatie gaat het om voor [betrokkene] aan de Stichtingen verschuldigde premies over de periode van 12 juli 2003 tot en met 3 mei 2005.
1.5 [appellant] heeft deze nota onbetaald gelaten.
1.6 Bij brief van 17 april 2007 heeft assistent accountant [betrokkene 2] namens [appellant] bezwaar gemaakt tegen deze nota. Vermeld wordt dat volgens [betrokkene 1] geen navordering zou plaatsvinden met betrekking tot premies over de afgelopen jaren. De brief vermeldt ook:
"Wij begrijpen echter dat de premie betaald moet worden. Daarom willen wij een betalingsregeling afspreken waarbij de boete wordt kwijtgescholden".
1.7 Mn Services heeft daarop bij brief van 2 mei 2007 'bij wijze van zeer hoge uitzondering' betaling van bedoelde nota met rente en 3 in plaats van 10% boete c.q. buitengerechtelijke kosten in 4 termijnen toegestaan. Bij niet-nakoming vervalt de termijnregeling en de boetereductie.
1.8 [appellant] is deze aangeboden regeling niet nagekomen.
De procedure in eerste aanleg
2. De kantonrechter heeft, op vordering van de Stichtingen, [appellant] veroordeeld tot betaling van het notabedrag, vermeerderd met 10% en met wettelijke rente over de hoofdsom. Tevens is [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
Aan thans geïntimeerde sub 1 is toegekend € 4005,10 met wettelijke rente vanaf 11 april 2007 over € 3580,54; aan thans geïntimeerde sub 2 € 264,40 met wettelijke rente, eveneens vanaf 11 april 2007, over € 236,37 en aan thans geïntimeerde sub 3 een bedrag van € 80,98 met wettelijke rente over € 72,39 vanaf 11 april 2007.
2.1 Daartoe overwoog de kantonrechter dat de vordering hem niet onrechtmatig of ongegrond voorkwam.
Bespreking van de grief en de ontvankelijkheid in hoger beroep
3. Met zijn grief beoogt [appellant] een nieuwe beoordeling van de gehele zaak.
De Stichtingen hebben er evenwel terecht op gewezen dat geen hoger beroep mogelijk is van het vonnis voor zover het gaat om de vorderingen van thans geïntimeerden sub 2 en 3, omdat deze beneden de appelgrens liggen. De Hoge Raad heeft immers in zijn arrest van 25 maart 1994 (NJ 1994,392) geoordeeld dat bij subjectieve cumulatie, zoals in casu, voor beoordeling van de appellabiliteit iedere vordering op zichzelf moet worden bezien.
[appellant] is dan ook niet ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van geïntimeerden sub 2 en 3.
4. Ter afwering van de vordering van thans uitsluitend geïntimeerde sub 1 stelt [appellant] het volgende.
4.1 Mn Services heeft de aanmelding van [betrokkene] bij de eenmanszaak indertijd niet juist verwerkt waardoor niet alle premies waren verwerkt
4.2 [betrokkene 1] heeft bij zijn bedrijfsbezoek aan [appellant] meegedeeld dat geen navordering zou plaatsvinden van premies over voorgaande jaren en dat heeft hij later ook nog eens doorgebeld aan [appellant] en zijn accountant [betrokkene 2]. Hiervan biedt [appellant] getuigenbewijs aan. Volgens [appellant] mocht hij erop vertrouwen dat [betrokkene 1] tot deze toezegging bevoegd was.
4.3 [betrokkene 2] heeft op 23 oktober 2007 schriftelijk aan [appellant] bevestigd dat [betrokkene 1] hem telefonisch heeft bericht dat er geen navordering van achterstallige premies zou komen omdat niet duidelijk was waar de fout was gemaakt. [betrokkene 2] is bereid dit ook onder ede te bevestigen.
4.4 [appellant] wil zelf onder ede verklaren dat een medewerker van Mn Services hem heeft meegedeeld dat, als er sprake zou zijn van een navordering, het om een bedrag van € 400,- zou gaan.
4.5 Het onder 1.6 opgenomen citaat waarin om een betalingsregeling wordt gevraagd ziet op andere facturen dan de nota onder 1.4.
5. Namens de Stichtingen is aangevoerd dat [appellant] heeft nagelaten om [betrokkene] aan te melden als werknemer bij de eenmanszaak. Betwist wordt dat [betrokkene 1]
heeft toegezegd dat geen navordering zou plaatsvinden; bovendien is [betrokkene 1] daartoe niet bevoegd en mocht [appellant] daarop ook niet vertrouwen, mede gelet op de functie van [betrokkene 1]. Tenslotte wijzen de Stichtingen op de onder 1.6 weergegeven brief waarmee de vordering, althans de hoofdsom, volgens hen wordt erkend.
6. Het hof laat [appellant] niet toe tot het door hem aangeboden bewijs. Zelfs als hij erin zou slagen te bewijzen dat [betrokkene 1] heeft toegezegd dat er geen premie en boete geheven zou worden over de periode tot 4 mei 2005, dan nog is niet verklaard waarom [appellant] mocht menen dat [betrokkene 1] de Stichtingen met die toezegging kon binden.
7. In het midden kan blijven of [appellant] verzuimd heeft om [betrokkene] bij indiensttreding aan te melden, of dat deze aanmelding bij Mn Services in het ongerede is geraakt. Geen van partijen verbindt hieraan immers enige consequentie voor de vordering.
8. Het hof constateert dat [appellant] voor het overige verschillende standpunten inneemt die niet met elkaar sporen, zoals de stellingen onder 4.2 en 4.4. Dat het onder 1.6 aangehaalde verzoek om een betalingsregeling betrekking heeft op andere facturen dan de nota onder 1.4 en daarop gevolgde betalingsherinneringen of aanmaningen is volstrekt onaannemelijk. Die nota heeft immers betrekking op de gehele periode waarin [betrokkene] voor de eenmanszaak werkzaam is geweest. Andere nota's kunnen derhalve uitsluitend betrekking hebben op de BV als opvolgend werkgever en betalingsplichtige, maar de bewuste brief geeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat deze mede namens de BV is geschreven en ook ziet op nota's aan de BV.
Bovendien blijkt uit de onder 1.6 aangehaalde brief van [betrokkene 2] dat bezwaar wordt gemaakt tegen de premienota met het betalingskenmerk van de onderhavige nota.
9. De grief is daarmee ongegrond ten aanzien van geïntimeerde sub 1.
De slotsom
10. [appellant] dient niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep tegen geïntimeerden sub 2 en 3. Omdat de grief ongegrond is, dient ten aanzien van geïntimeerde sub 1 het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.
[appellant] wordt, als de in het ongelijk te stellen partij, veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (1,5 punt bij tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
- verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep jegens geïntimeerden sub 2 en 3;
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van geïntimeerde sub 1;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van de Stichtingen tot aan deze uitspraak op € 254,- aan verschotten en € 948,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. Kuiper, voorzitter, Zuidema en Fikkers, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 18 augustus 2009 in bijzijn van de griffier.