
Jurisprudentie
BJ5759
Datum uitspraak2009-06-18
Datum gepubliceerd2009-08-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersHLAR 069/08 en 076/08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersHLAR 069/08 en 076/08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geschil betreft beslissing omtrent de te betalen interconnectievergoeding en de mogelijkheid dit met terugwerkende kracht te doen. Hof verklaart dat de minister zich bij het alsnog vaststellen van de door ECC aan Telem te betalen interconnectievergoeding niet op het standpunt mag stellen dat het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen verzet dat die vergoeding met terugwerkende kracht wordt vastgesteld.
Uitspraak
HLAR 069/08 en 076/08
Datum uitspraak: 18 juni 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op de hoger beroepen van:
de naamloze vennootschap Sint Maarten Telephone N.V.,
gevestigd op Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 22 juli en 28 augustus 2008 in de zaken nrs. 2006/58 en 2005/78 in de gedingen tussen:
appellante
en
de minister van Verkeer en Vervoer.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 25 april 2005 heeft de minister van Verkeer en Vervoer (hierna: de minister), op verzoek van de naamloze vennootschap Sint Maarten Telephone Company N.V. (hierna: Telem) beslissend op een tussen haar en de naamloze vennootschap East Caribbean Cellular N.V. (hierna: ECC) gerezen zogenoemd interconnectiegeschil, de door haar aan ECC te betalen interconnectievergoeding met ingang van 1 juni 2005 vastgesteld op Naf 0,28 per minuut en met ingang van 1 juni 2006 op Naf 0,21 per minuut.
Bij schriftuur van 31 oktober 2005 heeft de minister naar aanleiding van het door Telem daartegen gemaakte bezwaar aan haar te kennen gegeven dat, voor zover het bezwaar tegen de vaststelling met ingang van 1 juni 2006 is gericht, aanvullende informatie nodig is. Voorts heeft de minister het gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de vaststelling met ingang van 1 juni 2005, daarbij ongegrond en, voor zover gericht tegen het uitblijven van een vaststelling van de door ECC aan Telem te betalen interconnectievergoeding, niet ontvankelijk verklaard.
Bij beschikking van 20 april 2006 heeft de minister de door Telem aan ECC met ingang van 1 juni 2006 te betalen interconnectievergoeding op Naf 0,23 per minuut vastgesteld.
Bij uitspraak van 22 juli 2008 in zaak nr. 2006/58 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (hierna: het Gerecht) het door Telem tegen de beschikking van 20 april 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikking vernietigd, doch de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten.
Bij uitspraak van 28 augustus 2008 in zaak nr. 2005/78 heeft het Gerecht, voor zover thans van belang, het door Telem tegen de in het schriftuur van 31 oktober 2005 neergelegde beschikking ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd, de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten, voor zover daarbij op het door Telem tegen de vaststelling van de door Telem aan ECC te betalen interconnectievergoeding gemaakte bezwaar is beschikt en bepaald dat de minister alsnog op het verzoek van Telem om de door ECC aan haar te betalen interconnectievergoeding vast te stellen beschikt.
Tegen de uitspraak van 22 juli 2008 heeft Telem bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 1 september 2008, hoger beroep ingesteld. De zaak is geregistreerd onder nr. 069/08.
Bij brief van 29 januari 2009 heeft de minister in die zaak van antwoord gediend.
Bij brief van 28 januari 2009 heeft ECC een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Tegen de uitspraak van 28 augustus 2008 heeft Telem bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 9 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De zaak is geregistreerd onder nr. 076/08.
Bij brief van 3 maart 2009 heeft de minister in die zaak van antwoord gediend.
Bij brief van 24 maart 2009 heeft ECC een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Het Hof heeft de zaken gevoegd en ter zitting behandeld op 17 april 2009, waar Telem, vertegenwoordigd door mr. H. Hofman, advocaat, de minister, vertegenwoordigd door mr. A.C. Small, advocaat, en mr. C. Sandries, werkzaam bij het Bureau Telecommunicatie en Post, en ECC, vertegenwoordigd door mr. R. Zwanikken, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Telem betoogt dat – samengevat weergegeven – het Gerecht, door te oordelen dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen verzet dat in de beschikking van 31 oktober 2005 de door Telem aan ECC te betalen interconnectievergoeding met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 wordt vastgesteld, heeft miskend dat ECC steeds rekening moest houden met de mogelijkheid dat die vergoeding op een lager dan het daarvoor toegepaste tarief zou worden vastgesteld.
2.1.1. Het Gerecht heeft aangenomen dat de minister bij beschikking van 18 december 2001 op het door Telem op 21 maart 2001 gedane verzoek om geschilbeslechting heeft beslist en bij beschikking van 31 oktober 2005 op haar zodanig verzoek van 25 februari 2002, dat zij heeft herhaald bij brieven van 14 september 2004 en 24 januari 2005. Het heeft voorts overwogen dat de minister een interconnectievergoeding naar aanleiding van een verzoek om geschilbeslechting in beginsel met terugwerkende kracht kan en mag vaststellen.
2.1.2. Voor zijn oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het rechtszekerheidsbeginsel zich er in dit geval tegen verzet dat de interconnectievergoeding met terugwerkende kracht op een aanmerkelijk lager tarief wordt vastgesteld dan voorheen, heeft het Gerecht doorslaggevend geacht dat het uitblijven van een beslissing op het verzoek van Telem om geschilbeslechting niet aan ECC te wijten is en Telem en ECC, voorafgaand aan de vaststelling van de interconnectievergoeding door de minister, de tarieven, zoals deze op basis van de eerder tussen hun gesloten interconnectieovereenkomst golden, zijn blijven toepassen.
2.1.3. Telem betoogt met succes dat het Gerecht aldus heeft miskend dat ECC wist van het door Telem gedane en nadien herhaalde verzoek om geschilbeslechting en zij derhalve steeds rekening had te houden met de mogelijkheid dat de minister de vergoeding lager zou vaststellen. Gevolgen van de gestelde omstandigheid dat ECC bij haar bedrijfsvoering geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van een verlaging van het tarief, dienen onder die omstandigheden voor haar rekening te blijven. Voorts heeft Telem aannemelijk gemaakt dat de interconnectieovereenkomst met ECC met ingang van 1 augustus 2000 is geëindigd en zij, door in afwachting van de beslissing op haar verzoek om geschilbeslechting de op de eerder gesloten interconnectieovereenkomst gebaseerde tarieven te blijven toepassen, slechts uitvoering heeft gegeven aan onderdeel 3.2 van die overeenkomst, waarin is bepaald dat de tarieven bij beëindiging van de overeenkomst worden gehandhaafd, totdat een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen. Onder deze omstandigheden verzette het rechtszekerheidsbeginsel zich er niet tegen dat bij de beschikking van 31 oktober 2005 de door Telem aan ECC te betalen interconnectievergoeding met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 zou worden vastgesteld.
2.2. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de minister opnieuw op het door Telem tegen de beschikking van 25 april 2005 gemaakte bezwaar dient te beslissen en daarbij de door Telem aan ECC te betalen interconnectievergoeding vanaf 1 januari 2002 dient vast te stellen. Het door Telem gedane verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
Het Gerecht heeft de beschikkingen van 31 oktober 2005 en 20 april 2006 terecht, zij het niet op juiste gronden, vernietigd, voor zover daarbij op het door Telem tegen de vaststelling van de door Telem aan ECC te betalen interconnectievergoeding gemaakte bezwaar is beslist, doch ten onrechte de rechtsgevolgen van die beschikkingen in zoverre in stand gelaten. Hieruit volgt dat hetgeen Telem daartegen in hoger beroep heeft aangevoerd, geen bespreking behoeft.
2.3. Uit vorenoverwogene vloeit tevens voort dat de minister zich bij het alsnog vaststellen van de door ECC aan Telem te betalen interconnectievergoeding niet op het standpunt mag stellen dat het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen verzet dat die vergoeding met terugwerkende kracht wordt vastgesteld.
2.4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd, voor zover de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikkingen van 31 oktober 2005 en 20 april 2006 daarbij in stand zijn gelaten. De minister dient opnieuw te beschikken met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.5. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 22 juli en 28 augustus 2008 in de zaken nrs. 2006/58 en 2005/78, voor zover de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikkingen van 31 oktober 2005 en 20 april 2006 daarbij in stand zijn gelaten, en bevestigt die uitspraken voor het overige;
III. veroordeelt de minister van Verkeer en Vervoer tot vergoeding van de bij de naamloze vennootschap Sint Maarten Telephone Company N.V. in verband met de behandeling van de hoger beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 2.800,00 (zegge: tweeduizend achthonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de minister van Verkeer en Vervoer aan de naamloze vennootschap Sint Maarten Telephone Company N.V. te worden betaald;
IV. gelast dat de minister van Verkeer en Vervoer het door de naamloze vennootschap Sint Maarten Telephone Company N.V. betaalde griffierecht van Afl. 300,00 (zegge: zeshonderd gulden) aan haar teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2009
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,