Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5748

Datum uitspraak2009-08-12
Datum gepubliceerd2009-08-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers314950 / HA ZA 08-2224
Statusgepubliceerd


Indicatie

burenrecht; mandeligheid; erfgrenzen.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 314950 / HA ZA 08-2224 Uitspraak: 12 augustus 2009 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: 1. [eiser sub 1] 2. [eiseres sub 2] beiden wonende te [woonplaats], eisers, verweerders in voorwaardelijke reconventie, advocaat: mr. M.J. Goedhart te Rotterdam, - tegen - [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie, advocaat mr. E.M. Richel, advocaat te Capelle aan den IJssel. Partijen worden hierna aangeduid als "[eisers]" respectievelijk "[gedaagde]". 1 Het verdere verloop van het geding Hiervoor verwijst de rechtbank naar het op 26 november 2008 gewezen tussenvonnis. In dit vonnis is een comparitie van partijen gelast, welke heeft plaatsgevonden op 12 juni 2009. Aanwezig waren de beide partijen bijgestaan door de advocaten. De griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde ter zitting en proces-verbaal opgemaakt. Ter comparitie heeft de rechtbank een descente ter plaatse van de woningen van partijen gelast, welke heeft plaatsgevonden op 30 juni 2009. Partijen en de advocaten waren aanwezig. Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt. Voorafgaand aan de comparitie van partijen heeft [eisers] nog foto’s in het geding gebracht. 2 Het geschil 2.1 De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van alle zaken en beplantingen tegen de muur van de patio, langs de erfgrens aan de voorzijde van de woningen en aan en op de schutting in de achtertuin en voor herstel van muur en schutting zorg te dragen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding. 2.2 [gedaagde] heeft de vorderingen van [eisers] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van [eisers] in de kosten van het geding. 2.3 In voorwaardelijke reconventie heeft [gedaagde] gevorderd voor recht te verklaren dat de muur tussen de patio en de woning van [eisers] mandelig is, dat de schutting tussen de buitentuinen zich op de erfgrens en gedeeltelijk op het erf van [gedaagde] bevindt en dat [eisers] het groen aan de voorzijde dient te dulden en moet onderhouden, althans dat [gedaagde] in de gelegenheid moet worden gesteld dit groen 6x per jaar te onderhouden, met veroordeling van [eisers] tot betaling van de kosten van het geding, nader op te maken bij staat. 3 De vaststaande feiten De aan het geschil ten grondslag liggende feiten kunnen, voor zover erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, alsook voor zover blijkende uit de overgelegde en in zoverre niet betwiste producties, voor zover thans van belang, als volgt worden samengevat. Partijen zijn eigenaar en bewoner van aan elkaar grenzende patiobungalows aan de [adressen] te [woonplaats]. [eisers] heeft de eigendom van zijn woning verworven op 16 september 1975. [gedaagde] woonde toen al in haar woning. Een patiobungalow is een gelijkvloerse woning met een buitenruimte die wordt begrensd door twee muren van de eigen bungalow en één muur van de aangrenzende woning. Aan één zijde is de patio voorzien van een doorzichtige muur, bestaande uit opengewerkte betonnen elementen, die oorspronkelijk grensde aan een gemeenschappelijke tuin. Thans is de gemeenschappelijke tuin verdeeld onder de verschillende eigenaren, zodat de aan de patio grenzende tuin privé-eigendom is van de eigenaar van de aangrenzende patiobungalow. Deze tuin wordt verder aangeduid als buitentuin. [gedaagde] heeft, ter vervanging van een oudere poort, een metalen poort aangebracht in de opengewerkte muur van de patio om zo de buitentuin te kunnen bereiken. De poort is op vier plaatsen met bouten bevestigd in de muur tussen de patiotuin en de woning van [eisers]. Tussen de beide buitentuinen bevindt zich een schutting. Aan de voorzijde van de woningen bevindt zich een oprit. Langs de oprit van [eisers] bevinden zich in de tuin van [gedaagde] een vuurdoorn, een hoog opgeschoten conifeer en een lage struik. Deze beplanting is door [gedaagde] aangebracht in of rond 1994 toen de tuin is opgehoogd. Sedert 8 september 2006 is correspondentie gevoerd tussen partijen naar aanleiding van een lekkage. In deze correspondentie heeft [eisers] verlangd dat de poort, de klimop tegen de schutting tussen de buitentuinen en de beplanting aan de voorzijde worden verwijderd. Op 21 augustus 2007 heeft een kadastrale opmeting van de erfgrens plaatsgevonden. 4 De vordering in conventie Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eisers] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: De muur tussen de patio en de woning van [eisers] is niet mandelig maar volledig eigendom van [eisers]. De muur is een bestanddeel van zijn woning. [eisers] heeft daarom het recht en hij heeft ook belang bij het verbieden van het aanbrengen van een poort en het verbieden van het aanbrengen van beplanting tegen deze muur. De beplanting aan de voorzijde bevindt zich tegen de erfgrens en [eisers] heeft het recht te verlangen dat deze beplanting wordt verwijderd, voor zover deze minder dan 2 dan wel 0,5 meter van de erfgrens is geplant. De schutting tussen de buitentuinen is eigendom van [eisers]. Door de schutting met klimop te laten overwoekeren maakt [gedaagde] inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde]. 5 Het verweer in conventie [gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd: De patiomuur is mandelig en [gedaagde] heeft het recht daarin de bevestigingsbouten voor de poort te bevestigen en er beplanting tegen aan te laten groeien. De beplanting aan de voorzijde bevindt zich op de erfgrens en [eisers] staat het [gedaagde] niet toe zijn oprit te betreden om onderhoud uit te voeren. De schutting tussen de buitentuinen is geplaatst op de erfgrens en voor een deel op het erf van [gedaagde]. De erfgrens loopt door het hart van de mandelige patiomuur. 6. De voorwaardelijke vordering in reconventie De vordering is voorwaardelijk ingesteld, voor het geval [gedaagde] in het gelijk wordt gesteld. Zij heeft dan belang bij het vastleggen van de juridische status. De stellingen van partijen volgen uit het in conventie gestelde. 7. De beoordeling in conventie 7.1 De patiomuur. 7.1.1 De betreffende muur is de buitenmuur van de woning van [eisers] en tegelijk de muur van de patiotuin van [gedaagde]. Uit de uitgevoerde kadastrale meting blijkt dat deze muur precies op de erfgrens tussen de erven van partijen is gebouwd. Deze muur vormt een voortzetting van de scheidingsmuur tussen de beide woningen. De muur wordt hierna als patiomuur aangeduid. 7.1.2. Mandeligheid van een muur ontstaat door een rechtshandeling (5:60 BW) of op grond van de wet (5:62 BW). In deze zaak is niet gesteld en ook niet anderszins gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat de patiomuur als mandelig moet worden aangemerkt, zodat de rechtbank aanneemt dat zulks niet het geval is. Op grond van de wet is sprake van mandeligheid wanneer sprake is van een vrijstaande muur boven de erfgrens, dan wel van een gemene muur tussen twee gebouwen die aan verschillende eigenaren toebehoren. Van een vrijstaande muur is geen sprake. Ook van een gemene muur tussen twee gebouwen is niet zondermeer sprake. De patiobungalows van partijen zijn tegen elkaar aangebouwd en de muur tussen de beide bungalows, voor zover de gebouwen aan elkaar grenzen, moet daarom als mandelig worden aangemerkt. Partijen twisten over de vraag of deze mandeligheid zich ook uitstrekt tot de patiomuur die in het verlengde van de mandelige muur aan één zijde grenst aan de bungalow van [eisers] en aan de andere zijde aan de (onbebouwde) patiotuin van [gedaagde]. Naar de letter van de wet is de patiomuur slechts aan één zijde bebouwd en dat betekent dat deze muur niet mandelig is. De aard van de gebouwen maakt dit niet anders. Anders dan [gedaagde] bepleit, oordeelt de rechtbank dat de patiomuur niet als mandelig kan worden beschouwd, gelet op de bedoeling van de architect bij het ontwerpen van de patiobungalows. De architect heeft beoogd de patiotuin als een extra kamer bij de bungalow te betrekken. Door de insluiting van deze tuin door drie muren en een opengewerkte muur ontstaat weliswaar een beschutte sfeer, die sterk gericht is op de rest van de bungalow, maar het is, naar het oordeel van de rechtbank, niet juist te stellen dat de patiotuin daarmee een onderdeel is geworden van de gebouwde bungalow. De patiotuin is en blijft een onbebouwd terrein, zodat sprake is van een muur die slechts aan één zijde is bebouwd. Op grond van de wet kan de patiomuur niet mandelig zijn. Door (horizontale) natrekking is de patiomuur privé-eigendom van [eisers], nu contractueel niet anders is bepaald. 7.1.3. De privé-eigendom van de patiomuur brengt evenwel niet met zich mee dat [gedaagde] geen enkel gebruik mag maken van deze muur. [gedaagde] gebruikt de patiomuur voor de bevestiging van de poort, voor het ophangen van bescheiden voorwerpen en zij heeft er beplanting tegen gezet. [eisers] heeft recht en belang bij een onbeperkt gebruik van zijn eigendom, maar hij dient inbreuken op dit eigendomsrecht toe te staan voor zover hij daardoor geen schade lijdt, niet in zijn gebruiksmogelijkheden van het eigendomsrecht wordt beperkt en geen hinder ondervindt van de inbreuk. Door de speciale bouwwijze van de patiobungalows heeft [eisers] geen zicht op de buitenkant van de patiomuur en kan hij deze muur niet bereiken zonder toestemming van [gedaagde]. De muur vormt voor [gedaagde] een afscheiding van haar patiotuin. Het is, zo oordeelt de rechtbank, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ongebruikelijk dat de aan een tuin grenzende zijmuur van een ander perceel door de eigenaar van die tuin wordt gebruikt om er beplanting tegen te zetten en er bescheiden voorwerpen aan op te hangen, zolang daardoor geen hinder of schade voor de eigenaar van de muur ontstaat. Tijdens de descente heeft de rechtbank vastgesteld dat de door [gedaagde] bevestigde voorwerpen en de aangebrachte beplanting geen hinder veroorzaken aan [eisers], nu die geen zicht heeft op deze muur. Gelet op de stevigheid van de muur zijn de gaatjes die zijn geboord om voorwerpen op te hangen zo onbeduidend te noemen dat niet van beschadiging van de muur kan worden gesproken. De gaatjes kunnen op een eenvoudige wijze worden dichtgemaakt, wanneer de voorwerpen weer worden verwijderd. [eisers] wordt door dit gebruik van de muur op geen enkele wijze in zijn belangen geschaad. Voor de bevestiging van de poort aan de patiomuur is op vier plaatsen een bout geschroefd in de muur van [eisers]. Het gaat om relatief kleine gaten, zodat ook in verband met de poort niet kan worden gezegd dat van een relevante beschadiging sprake is. Voorts is niet gebleken dat [eisers] op enigerlei wijze hinder ondervindt van de poort. [eisers] heeft geconstateerd dat de poort was aangebracht en aan zijn muur werd bevestigd toen hij in september 2006 werkzaamheden aan zijn dak liet uitvoeren. [gedaagde] heeft, onbetwist, gesteld dat de poort in 1990 werd aangebracht. Kennelijk heeft [eisers] dus gedurende ongeveer 16 jaar niet gemerkt dat een poort was aangebracht. In deze omstandigheid is volstrekt niet aannemelijk dat de poort hinder veroorzaakt aan [eisers] door het openen en sluiten ervan. Wanneer de poort wordt verwijderd zijn de gaten op eenvoudige wijze weer dicht te maken. De vorderingen van zowel [eisers] als [gedaagde] die betrekking hebben op de patiomuur worden afgewezen. 7.2. De schutting. 7.2.1. Tijdens de descente is het de rechtbank gebleken dat de schutting tussen de beide buitentuinen niet op het erf van [eisers] werd geplaatst. De schutting is precies op de erfgrens tussen de beide erven opgericht. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat de tegen de zijkant van de patiomuur geplaatste houten staander van de schutting precies tegen het door het kadaster geplaatste merkteken dat de erfgrens markeert is geplaatst. Van bovenaf gezien is de schutting ongeveer op de erfgrens geplaatst, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de schutting niet kaarsrecht loopt, maar een bolling van ongeveer 30 centimeter vertoont in de richting van het erf van [gedaagde]. De schutting bevindt zich op de erfgrens en voor een deel op het erf van [gedaagde], maar zeker niet op het erf van [eisers]. [eisers] heeft gesteld dat de schutting tengevolge van een ophoging van zijn erf is verschoven in de richting van het erf van [gedaagde]. De rechtbank wil dit aannemen, voor zover het de bolling in de schutting betreft. Deze aanname doet echter niet af aan het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een gemeenschappelijke schutting. De eerste staander bevindt zich op de erfgrens en is, naar het oordeel van de rechtbank bepalend voor het feit dat de schutting op de erfgrens werd geplaatst. De staander is immers diep in de grond gedreven, waardoor volstrekt niet aannemelijk is geworden dat deze staander is verschoven. [eisers] heeft gesteld dat de schutting tenminste een tegelbreedte uit de erfgrens, op zijn erf werd geplaatst. Een tegel pleegt 60 centimeter breed te zijn. Het is niet aannemelijk dat de schutting over deze afstand kan zijn verschoven. De vorderingen die zien op de schutting worden daarom niet toegewezen. 7.3. De beplanting voorzijde. 7.3.1. Aan de voorzijde van de bungalows heeft [gedaagde] een conifeer, een vuurdoorn en een struik geplaatst op haar eigen erf, maar tegen de erfgrens aan, althans op minder dan 50 centimeter uit de erfgrens. [gedaagde] heeft haar beroep op verjaring ingetrokken omdat is komen vast te staan dat deze planten minder dan 20 jaar geleden op deze plaats zijn geplant. 7.3.2. De rechtbank oordeelt dat de hiervoor bedoelde conifeer moet worden aangemerkt als een boom en de vuurdoorn en struik moeten worden gezien als heesters als bedoeld in artikel 5:42 BW. Op grond van dit artikel mogen deze planten niet binnen een afstand van 50 centimeter (heesters en heggen) of twee meter (bomen) van de erfgrens worden geplaatst. Nu daarvan wel sprake is heeft [gedaagde] gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 5:42 BW. [eisers] heeft daarom recht op en belang bij verwijdering van deze beplanting. [eisers] heeft belang bij zijn vordering omdat de beplanting over zijn erf groeit en hem daardoor hinder oplevert. Dit deel van de vordering wordt toegewezen. 7.4. Resumerend worden de in conventie onder I, II, III, IV, VII, VIII, IX en X ingestelde vorderingen afgewezen. Vorderingen V en VI worden toegewezen. De rechtbank wijst erop dat artikel 5:42 BW alleen ziet op bomen, heesters en heggen en niet op overige beplanting, zoals gras en lage beplanting. Voor zover deze lage beplanting de erfgrens niet overschrijdt kan deze dus worden gehandhaafd. Het sub V gevorderde wordt toegewezen om te voorkomen dat lage beplanting op en over de erfgrens groeit. 7.5. De rechtbank ziet reden om de gevorderde dwangsom te matigen tot een bedrag van € 50,-- per dag en te maximeren tot een bedrag van € 1.000,--. 7.6. In de omstandigheden van het geval en dan met name het feit dat partijen buren van elkaar zijn, ziet de rechtbank aanleiding om de kosten van het geding te compenseren in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt. 8. De beoordeling in reconventie 8.1. Onder verwijzing naar het in conventie overwogene worden de vorderingen in reconventie afgewezen, behoudens de gevraagde verklaring voor recht ter zake van de schutting. 8.2. Ook in reconventie ziet de rechtbank reden voor compensatie van de proceskosten. 9 De beslissing De rechtbank, 9.1. In conventie: veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis alle beplantingen en zaken te verwijderen en verwijderd te houden, welke zich aan de voorzijde van de percelen op en over de kadastrale erfgrens bevinden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,-- voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] geen gevolg geeft aan dit vonnis, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsom wordt gemaximeerd tot een totaalbedrag van € 1.000,--. veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis alle bomen aan de voorzijde van haar perceel te verwijderen en verwijderd te houden, voor zover deze zich binnen een afstand van twee meter van de kadastrale erfgrens bevinden en alle struiken voor zover deze zich binnen een afstand van 50 centimeter van de kadastrale erfgrens bevinden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,-- voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] geen gevolg heeft aan dit vonnis, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsom wordt gemaximeerd tot een totaalbedrag van € 1.000,--. 9.2. In reconventie: verklaart voor recht dat de houten schutting tussen de buitentuinen van partijen zich bevindt op de erfgrens en deels op het erf sectie C. nr. 923, zoals op de veldwerktekening van 21 augustus 2007 is opgetekend. 9.3. In conventie en in reconventie: compenseert de kosten van het geding in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die. Uitgesproken in het openbaar. 1458