Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5716

Datum uitspraak2009-06-25
Datum gepubliceerd2009-08-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/630211-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

cocaïne in gebitsafdrukken, voorwaardelijk opzet.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.630211-06 Uitspraak: 25 juni 2009 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen (verdachte), geboren op (geboortejaar), wonende te (adres). Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2006, 15 februari 2007, 8 mei 2007, 2 augustus 2007, 1 april 2008 en 11 juni 2009. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.M.G. Sussenbach, advocaat te Amsterdam. De officier van justitie, mr. H.J. Timmer, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorlopige hechtenis. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De verdachte dient van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat de postpakketten die eerder op het adres van verdachte zijn afgeleverd cocaïne hebben bevat. Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte betoogd dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde nu bij hem geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, aanwezig was om de aangetroffen cocaïne in te voeren in Nederland. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen enkele wetenschap over de herkomst van het postpakket had. Het pakket werd namelijk onaangekondigd bezorgd, en verdachte heeft geen kennis kunnen nemen van de afzender en de plaats of het land van verzending, zo stelt de raadsman. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte wist of kon weten dat het postpakket uit het buitenland afkomstig was. Verdachte heeft bij de politie immers verklaard dat hij vaker pakketten van zijn zwager uit Colombia heeft ontvangen en dat in deze pakketten gebitsvormen zaten die later werden afgehaald door universiteitsstudenten. Verder heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij zag dat zijn naam op het pakket stond vermeld. Bovendien, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2006, heeft verdachte bij aflevering van het betreffende pakket bevestigend geknikt op de opmerking van de verbalisant dat het een zwaar pakket betrof en wilde verdachte het pakket vervolgens lachend in ontvangst nemen. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat landen in Midden- en Zuid-Amerika als bronlanden van cocaïne kunnen worden beschouwd en dat vanuit die landen veelvuldig cocaïne wordt gesmokkeld naar onder meer Nederland. Gelet op het voorgaande heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij een uit het buitenland afkomstig postpakket in ontvangst nam waarin zich drugs bevonden. Gelet op het voorgaande wordt het verweer verworpen. De raadsman heeft verder betoogd dat ten aanzien van feit 1 geen sprake is van een voltooid delict. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat het pakket inhoudende cocaïne binnen het grondgebied van Nederland is gebracht en dat verdachte dit pakket in ontvangst wilde nemen en hiervoor ook heeft getekend. De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er onvoldoende onderzoek is gedaan in Panama, Colombia en Nederland, en dat zulks moet leiden tot bewijsuitsluiting. De rechtbank verstaat het standpunt van de raadsman aldus dat onvoldoende is geprobeerd om te achterhalen of het bewuste postpakket vanuit Panama door een zekere (naam) is verzonden. De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier vast dat talloze -vruchteloze- pogingen zijn ondernomen om deze (naam) te achterhalen. Blijkens het proces-verbaal van de liaison-officer d.d. 29 januari 2009 heeft het geen enkele zin om de Panamese autoriteiten om verdere onderzoekshandelingen te verzoeken omdat daar naar alle waarschijnlijkheid geen gevolg aan gegeven zal worden. De rechtbank overweegt dat, wat hiervan ook zij, dit niet kan afdoen aan de bewezenverklaring van onderhavig feit. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij in de periode van 01 augustus 2006 tot en met 14 augustus 2006 in de gemeente Zwolle en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet ongeveer 8 kilogram materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een postpakket, afkomstig uit Panama, waarin zich wassen gebitsafdrukken of wassen gebitsafvormingen bevonden, in welke gebitsafdrukken of -afvormingen cocaïne was verpakt of geborgen, dat aan hem was geadresseerd en op het woonadres in Zwolle werd afgeleverd, in ontvangst genomen, Van het onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. In dit geval betrof het een grote hoeveelheid van bijna 8 kilogram cocaïne die met medewerking van verdachte Nederland is binnengebracht. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid is van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Gelet hierop is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank houdt er ten voordele van verdachte rekening mee dat het opsporingsonderzoek zeer lang heeft geduurd en het onderzoek in het buitenland weinig resultaat heeft opgeleverd. Bovendien laat de rechtbank wegen dat er sprake is van een groot tijdsverloop tussen het bewezen verklaarde feit en onderhavige uitspraak. Om die reden zal de rechtbank een lagere vrijheidsstraf opleggen dan door de Officier van Justitie gevorderd. De rechtbank ziet in de geschetste omstandigheden aanleiding om thans een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die is doorgebracht in voorlopige hechtenis. Daarnaast zal de rechtbank uit het oogpunt van generale preventie, een aanzienlijke voorwaardelijke vrijheidstraf opleggen. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 28 april 2009; De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 352 dagen. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De rechtbank legt aan de verdachte voorts op een gevangenistraf voor de duur van 2 jaren. Deze gevangenisstraf, zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven. Dit heeft als gevolg dat het paspoort van verdachte, dat in het kader van de opgelegde schorsingsvoorwaarden is ingenomen, aan verdachte kan worden teruggegeven. Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. R.A.M. Elbers en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2009. Mrs. R.A.M. Elbers en A.J. Louter voornoemd waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.