Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5684

Datum uitspraak2009-08-18
Datum gepubliceerd2009-08-20
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.030.656
Statusgepubliceerd


Indicatie

OTS in hoger beroep afgewezen.


Uitspraak

Beschikking d.d. 18 augustus 2009 Zaaknummer 200.030.656 HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN Beschikking in de zaak van [de vader], wonende op een geheim adres, appellant, hierna te noemen: de vader, advocaat mr. J.F. Rouwé-Danes, kantoorhoudende te Leeuwarden, tegen de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te [plaats]n, geïntimeerde, hierna te noemen: de raad, Belanghebbenden: 1. Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland, gevestigd te [plaats]n, hierna te noemen: BJZ, 2. [de moeder], wonende op een geheim adres, hierna te noemen: de moeder, Het geding in eerste aanleg Bij beschikking van 11 maart 2009 heeft de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden de minderjarige [de minderjarige], geboren op 29 september 1992 in de gemeente [naam gemeente], onder toezicht gesteld van BJZ met ingang van 11 maart 2009 voor de termijn van een jaar. Het geding in hoger beroep Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 7 april 2009, heeft de vader verzocht de beschikking van 11 maart 2009 te vernietigen. Van de raad is geen verweerschrift binnengekomen. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 27 juli 2009 van de moeder. Op 27 juli 2009 is de minderjarige [de minderjarige] gehoord door een raadsheer-commissaris. Ter zitting van 28 juli 2009 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader, zijn advocaat en [de minderjarige]. Namens de raad is [medewerker raad] verschenen en namens BJZ is [medewerker BJZ] verschenen. De beoordeling De vaststaande feiten 1. Uit de relatie van de ouders is [de minderjarige] geboren. De relatie tussen de ouders is na de geboorte van [de minderjarige] verbroken. De vader is alleen belast met het gezag over [de minderjarige]. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader. 2. Op verzoek van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling is de raad een onderzoek gestart naar de opvoedingssituatie van [de minderjarige]. 3. De raad heeft, na onderzoek, de kinderrechter verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen. 4. De kinderrechter heeft beslist zoals hiervoor, bij "Het geding in eerste aanleg", staat vermeld. 5. De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. De standpunten 6. De vader is van mening dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. De vader stelt dat de situatie tussen [de minderjarige] en hem is veranderd. [de minderjarige] heeft weliswaar een periode de volledige verzorging van hem op zich genomen, maar thans is de vader weer mobiel en niet langer op hulp aangewezen. Daarbij heeft de vader aangegeven dat hij, indien nodig, zelf hulp kan zoeken bij de desbetreffende instanties. [de minderjarige] kan zich dan ook weer met zijn eigen toekomst bezighouden. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader aangegeven dat hij moeite heeft met het etiket 'ondertoezichtstelling'. Hij staat dan ook open voor vrijwillige hulpverlening. De thans lopende contacten tussen [de minderjarige] en [medewerker BJZ] van BJZ ervaart hij niet als problematisch. 7. De raad heeft in zijn rapport aangegeven dat een ondertoezichtstelling - anders dan in het verleden - noodzakelijk is. Volgens de raad is er sprake van een stagnatie in de ontwikkeling van [de minderjarige]. Doordat [de minderjarige] de belangen van zijn vader vooropstelt, verwaarloost hij zijn eigen ontwikkeling, waaronder zijn schoolopleiding. De raad is van mening dat [de minderjarige] adequate ondersteuning en begeleiding dient te krijgen om zich te kunnen ontwikkelen richting zelfstandigheid en volwassenheid. De raad heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat het verzoek tot ondertoezichtstelling is gebaseerd op een drietal kernpunten, te weten dat [de minderjarige] de zorg van de vader enige tijd op zich heeft genomen, de zeer onduidelijke toekomstontwikkeling van [de minderjarige] en de zeer risicovolle contacten in de directe opvoedingsomgeving van [de minderjarige]. Hoewel er sprake is van een positieve ontwikkeling in de verhouding tussen de vader en [de minderjarige], aangezien de vader niet meer aangewezen is op de hulp van [de minderjarige], acht de raad de ondertoezichtstelling in het belang van [de minderjarige]. 8. [medewerker BJZ], gezinsvoogd van BJZ, stelt dat er regelmatig contact is geweest met [de minderjarige] en dat de afspraken door [de minderjarige] altijd werden nagekomen. [de minderjarige] heeft hem ook een aantal keer op eigen initiatief benaderd. Op verzoek van [de minderjarige] zijn zij bijvoorbeeld samen naar een uitzendbureau geweest. [medewerker BJZ] en [de minderjarige] richten zich thans op de toekomst van [de minderjarige]. Er zijn meerdere lijnen uitgezet om vanaf september voor een dagbesteding te zorgen. Zo zijn er een aantal gesprekken geweest met het Friese Poort College. Tevens wordt door [medewerker BJZ] aangegeven dat zowel de vader als [de minderjarige] zich verzet tegen een ondertoezichtstelling. [medewerker BJZ] kan zich voorstellen dat [de minderjarige], ondanks de op hem van toepassing zijnde leerplicht, voor zijn vader heeft gezorgd. 9. De moeder heeft in haar aan het hof gezonden brief aangegeven dat zij een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet nodig vindt, omdat de vader goed voor [de minderjarige] zorgt en dat zij zich daarom geen zorgen maakt over de verdere ontwikkeling van [de minderjarige]. 10. [de minderjarige] heeft verklaard een ondertoezichtstelling niet nodig te vinden. De overwegingen 11. Voor het antwoord op de vraag of [de minderjarige] onder toezicht moet worden gesteld, dient te worden beoordeeld of hij zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. 12. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de raad vanaf 1993 meerdere onderzoeken ten aanzien van [de minderjarige] heeft verricht. Er werden bij deze onderzoeken wel grote zorgen geconstateerd over de opvoedingssituatie, maar dat werd niet voldoende geacht om een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen. 13. Voorts is gebleken dat [de minderjarige] het zeer op prijs stelt dat hij enigszins - op vrijwillige basis - hulp krijgt. Eerst heeft hij hulp gekregen van mevrouw [persoonsnaam] van jeugdreclassering, daarna is de hulpverlening overgenomen door [medewerker BJZ], gezinsvoogd van BJZ. 14. Het hof is van oordeel dat er weliswaar (nog steeds) bedreigingen als bedoeld in rechtsoverweging 11 bestaan in de leefomgeving van [de minderjarige], maar acht dit onvoldoende voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige]. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de inzet van andere middelen, te weten vrijwillige hulpverlening, deze bedreiging kan afwenden. 15. Het hof betrekt in dit oordeel tevens dat de raad na het verrichten van diverse raadsonderzoeken sinds 1993, meerdere malen heeft geconstateerd dat een ondertoezichtstelling niet nodig was. Niet is gebleken dat de huidige situatie - nu vader weer voor zichzelf kan zorgen - wezenlijk anders is dan de voorgaande jaren waarin door de raad onderzoek werd gedaan. Daar komt bij dat [de minderjarige] inmiddels al bijna 17 jaar oud is en zich in de voorliggende tijd opmerkelijk goed staande heeft gehouden. Ter zitting in hoger beroep heeft [medewerker BJZ] zich bereid verklaard om [de minderjarige], als BJZ hiervoor toestemming geeft, ook in een vrijwillig kader hulp te blijven verlenen. [de minderjarige] heeft ter zitting verklaard daarvan gebruik te willen maken en ook de vader is daarmee akkoord. Het hof is, alle omstandigheden in aanmerking nemend, van oordeel dat een vrijwillige hulpverlening, zeker als die in de persoon van [medewerker BJZ] kan worden gegeven, veruit de voorkeur verdient boven de maatregel van ondertoezichtstelling. Slotsom 16. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beschikking waarvan beroep; en opnieuw beslissende: wijst het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarige Marco van Ravenzwaaij, geboren op 29 september 1992, af; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs. Melssen, voorzitter, Keur en Kuiper, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 18 augustus 2009 in bijzijn van de griffier.