Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5679

Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 09/25068
Statusgepubliceerd
SectorPresident


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / aanvraag asiel / toepassen van bewaring dient “zo beperkt mogelijk te geschieden”

Uit het beleid van verweerder volgt dat het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk dient te geschieden. In aanmerking genomen dat ook in dit geval het toepassen van de bewaring “zo beperkt mogelijk dient te geschieden”, kunnen in dit geval de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden zonder nadere motivering niet dienen ter onderbouwing van het vermoeden dat eiser zich aan uitzetting zal onttrekken. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de gronden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om zijn verblijf/terugreis te bekostigen van toepassing zijn op (vrijwel) iedere asielzoeker. Dat eiser zich niet heeft aangemeld bij de korpschef kan evenmin zonder nadere motivering dienen ter onderbouwing van dat vermoeden, gelet op het feit dat eiser na zijn inreis blijkbaar direct in strafrechtelijke detentie is genomen en daartoe dus niet in de gelegenheid is geweest. Aan de maatregel is eveneens ten grondslag gelegd dat eiser gebruik maakt(e) van een vals/vervalst document. Naar eiser onweersproken heeft gesteld wordt eiser als gevolg van het arrest van 18 juni 2009 van het gerechtshof te Rechtbank ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (LJN: BI9009) niet vervolgd wegens overtreding van artikel 231 van het WvSr. Uit dat arrest blijkt dat het hof van oordeel is dat, indien de verdachte onverwijld asiel heeft aangevraagd, gelet op artikel 31, eerste lid, van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging indien nog niet is beslist op het asielverzoek. Nu het openbaar ministerie zich op het standpunt heeft gesteld dat artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag eiser mogelijk vrijwaart van strafsancties voor het gebruik maken van een vals/vervalst reisdocument en daarom de strafrechtelijke vervolging daarvan afhankelijk heeft gesteld van de uitkomst van de asielprocedure, kan verweerder daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet een argument ontlenen om eiser in bewaring te stellen nog voordat op het asielverzoek is beslist. De rechtbank wijst in dit verband ook op het tweede lid van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag, waarin is opgenomen dat de bewegingsvrijheid van de in het eerste lid bedoelde vluchtelingen niet verder beperkt dient te worden dan noodzakelijk. Het hiervoor weergegeven beleid van verweerder dat het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk dient te geschieden is hiermee in lijn.



Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Zittinghoudende te Amsterdam zaaknummer: AWB 09/25068 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken V-nr: * in het geding tussen: eiser [naam], geboren [datum] in 1995, van (gestelde) Afghaanse nationaliteit, gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem, en: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. 1. Procesverloop Op 10 juli 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld. Op 15 juli 2009 is eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van artikel 59 van de Vw 2000. Bij beroepschrift van 10 juli 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 21 juli 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Blaauw, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S. Ghane als tolk in de Dari taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Overwegingen 1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Eiser is strafrechtelijk aangehouden, nadat hij Nederland via Schiphol met een vals paspoort is binnengekomen. Op 3 juli 2009 heeft eiser bij rechter-commissaris aangegeven dat hij asiel wil aanvragen. Op grond van artikel 31 van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) mogen asielzoekers niet vervolgd worden. Uit het arrest van 18 juni 2009 van het gerechtshof te Amsterdam (LJN: BI9009) blijkt dat de minister van justitie geen rechtsbelang aanwezig acht om asielzoekers wegens overtreding van artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) te vervolgen voordat de asielprocedure met een onherroepelijke beslissing is afgesloten. De geplande zitting van eiser bij de politierechter is niet doorgegaan omdat de dagvaarding is ingetrokken. Eiser is dan ook een “gewone” asielzoeker. Eiser verwijst naar paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, waaruit blijkt dat het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk dient te geschieden. Er moet sprake zijn van redenen van manifest bedrog of andere gronden genoemd in paragraaf A6/5.3.3.1 van de Vc 2000 op grond waarvan aangenomen kan worden dat een vreemdeling zich aan de eventuele uitzetting zal onttrekken. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. De gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd zijn van toepassing op iedere asielzoeker. Verder blijkt nergens uit dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot eisers asielaanvraag. 2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De overname uit het strafrechtelijk traject en de gronden van de maatregel zijn door eiser niet betwist. Er is een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Gelet op de gronden in paragraaf A6/5.3.3.1 van de Vc 2000, die door eiser niet zijn betwist, is de bewaring van eiser niet onrechtmatig. Voor zover de belangenafweging schriftelijk moet zijn stelt verweerder zich op het standpunt dat dit tot uiting komt door de omzetting van de maatregel van de a-grond naar de b-grond van het eerste lid van artikel 59 van de Vw 2000. 3. De rechtbank stelt vast dat uit de aanmeldstaat van 7 juli 2009 van de Koninklijke Marechaussee Schiphol die zich in het dossier bevindt blijkt dat eiser op 2 juli 2009 is aangehouden. Door verweerder is ter zitting niet betwist dat eiser op 3 juli 2009 bij de rechter-commissaris te kennen heeft gegeven dat hij asiel wilde aanvragen. 3.1. Uit paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 volgt dat het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk dient te geschieden. Het kan hierbij gaan om “vreemdelingen die een dergelijke aanvraag indienen/ingediend hebben en waarvan bijvoorbeeld om redenen van manifest bedrog of andere gronden genoemd in A6/5.3.3.1 van de Vc 2000 aangenomen kan worden dat zij zich aan een eventuele uitzetting zullen gaan onttrekken”. In aanmerking genomen dat ook in dit geval het toepassen van de bewaring “zo beperkt mogelijk dient te geschieden”, kunnen in dit geval de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden zonder nadere motivering niet dienen ter onderbouwing van het vermoeden dat eiser zich aan uitzetting zal onttrekken. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de gronden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om zijn verblijf/terugreis te bekostigen van toepassing zijn op (vrijwel) iedere asielzoeker. Dat eiser zich niet heeft aangemeld bij de korpschef kan evenmin zonder nadere motivering dienen ter onderbouwing van dat vermoeden, gelet op het feit dat eiser na zijn inreis blijkbaar direct in strafrechtelijke detentie is genomen en daartoe dus niet in de gelegenheid is geweest. 3.2. Aan de maatregel is eveneens ten grondslag gelegd dat eiser gebruik maakt(e) van een vals/vervalst document. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat hij op basis hiervan kon vermoeden dat eiser zich aan een eventuele uitzetting zou gaan onttrekken overweegt de rechtbank als volgt. Naar eiser onweersproken heeft gesteld wordt eiser als gevolg van het arrest van 18 juni 2009 van het gerechtshof te Amsterdam (LJN: BI9009) niet vervolgd wegens overtreding van artikel 231 van het WvSr. Uit dat arrest blijkt dat het hof van oordeel is dat, indien de verdachte onverwijld asiel heeft aangevraagd, gelet op artikel 31, eerste lid, van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging indien nog niet is beslist op het asielverzoek. Het hof verwijst in dat verband onder meer naar een brief van de minister van justitie van 24 juli 2007 waaruit naar het oordeel van het hof geen andere conclusie kan worden getrokken dat deze kennelijk geen rechtsbelang aanwezig acht om asielzoekers wegens overtreding van artikel 231 WvSr te vervolgen voordat de asielprocedure met een onherroepelijk beslissing is afgesloten. Nu het openbaar ministerie zich op het standpunt heeft gesteld dat artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag eiser mogelijk vrijwaart van strafsancties voor het gebruik maken van een vals/vervalst reisdocument en daarom de strafrechtelijke vervolging daarvan afhankelijk heeft gesteld van de uitkomst van de asielprocedure, kan verweerder daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet een argument ontlenen om eiser in bewaring te stellen nog voordat op het asielverzoek is beslist. De rechtbank wijst in dit verband ook op het tweede lid van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag, waarin is opgenomen dat de bewegingsvrijheid van de in het eerste lid bedoelde vluchtelingen niet verder beperkt dient te worden dan noodzakelijk. Het hiervoor weergegeven beleid van verweerder dat het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk dient te geschieden is hiermee in lijn. 4. Uit het voorgaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 10 juli 2009 bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring. 5. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest (van 10 juli 2009 tot 13 juli 2009) en tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1.035,--. 6. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1). 3. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft; - veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1.035,-- (zegge: eenduizend en vijfendertig euro), te betalen aan eiser; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan op 22 juli 2009 door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter, in tegenwoordigheid van W. de Jong-Koops, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. Afschrift verzonden op: Conc.: WdJ Coll: MM D: B VK Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.