Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5676

Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-20
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers188919 KG/Za 09-553 en 188939 FA/RK 09-12135
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet tijdelijk huisverbod, verlengingsbesluit.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht Registratienummer: 188919 KG / ZA 09-553 en 188939 FA / RK 09-12135 Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 augustus 2009 naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb inzake [verzoeker], verzoeker, tevens eiser (hierna: verzoeker) wonende te Zetten, thans verblijvende te Herveld, tegen de burgermeester van gemeente Overbetuwe, verweerder, gemachtigde mr. K. Dankers. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 10 augustus 2009. 2. Procesverloop Bij besluit van 2 augustus 2009 heeft verweerder - op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod - aan verzoeker een huisverbod opgelegd, ingaande op 2 augustus 2009 18.00 uur tot 12 augustus 2009 18.00 uur. Bij besluit van 10 augustus 2009, verzonden 12 augustus 2009, heeft verweerder – op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod – het aan verzoeker opgelegde huisverbod verlengd tot en met 30 augustus 2009 om 12.00 (hierna te noemen: het verlengingsbesluit). Tegen dit verlengingsbesluit heeft verzoeker op 12 augustus 2009 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Tevens heeft verzoeker op 17 augustus 2009 beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het verlengingsbesluit. Verweerder heeft bij faxbericht van 18 augustus 2009 een zevental producties ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2009. Verzoeker is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. K. Dankers. Voorts heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door mevrouw S. van Oeveren en mevrouw E. Sommers, beiden werkzaam bij de gemeente Overbetuwe. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. 3. Overwegingen Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak nu partijen ter zitting hiermee hebben ingestemd en naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen. 3.1 Wettelijk kader Op 1 januari 2009 is de Wet tijdelijk huisverbod (hierna te noemen: WTH) in werking getreden. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de WTH, wordt in deze wet onder huisverbod verstaan een beschikking inhoudende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WTH kan, voor zover thans van belang, de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 van de WTH. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de WTH kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing. 3.2 Standpunten partijen Verweerder heeft aan zijn verlengingsbesluit ten grondslag gelegd dat de dreiging van gevaar of een ernstig vermoeden daarvan voortduurt, nu verzoeker heeft aangegeven hulpverlening niet noodzakelijk te vinden. Voorts acht verweerder van belang dat verzoeker zijn vrouw reeds vier keer eerder heeft geslagen. De vijfde en laatste keer in het bijzijn van zijn zoon. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming betrokken dat verzoeker werkloos is, een flinke schuld heeft en vaker ruzie heeft met zijn echtgenote. Verder laat verweerder meewegen dat er op 17 augustus 2009 een gesprek voor verzoeker en zijn echtgenote is gepland bij het Algemeen Maatschappelijk Werk, zodat het hulpverleningstraject van de grond kan komen. Verweerder is dan ook van mening - na afweging van de betrokken belangen - dat in de gegeven omstandigheden aanleiding is om het huisverbod te verlengen. Verzoeker heeft, kort samengevat, aangevoerd dat hij en zijn echtgenote de problemen hebben opgelost. Voorst geeft verzoeker aan dat zijn echtgenote dringend hulp nodig heeft, dat ze zwanger is en slecht Nederlands spreekt. Ook wil zijn echtgenote dat hij terugkomt, aldus verzoeker. Zijn zoontje mist hem en huilt om verzoeker. Verzoeker concludeert dat hij erg is geschrokken van de gevolgen en dat hij zich ernstig voorneemt dat dit nooit meer zal gebeuren. 3.3 Beoordeling ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening en de hoofdzaak De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de dreiging van het gevaar of het ernstig vermoeden daarvan, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, juncto artikel 2, eerste lid, van de WTH, zich voortzet. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Verzoeker en zijn echtgenote vormen een gezin samen met hun kind, van bijna twee jaar. Blijkens het proces-verbaal van bevinding HOvJ voor beslissing huisverbod d.d. 2 augustus 2009 heeft de echtgenote van verzoeker reeds eerder melding gemaakt bij de politie van fysiek en verbaal geweld door verzoeker jegens haar. Zo heeft zij verklaard dat zij al vier keer door haar echtgenoot is geslagen. Voorts blijkt uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2009 dat er sprake is geweest van melding van eerdere incidenten. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 augustus 2009 heeft er op 2 augustus 2009 een incident plaatsgevonden in de woning van verzoeker. Verzoeker heeft volgens de verklaring van zijn echtgenote, naar aanleiding van een ruzie over schoenen, zijn echtgenote uitgescholden en vernederd. Toen de echtgenote van verzoeker, verzoeker liet weten dat ze dat niet meer accepteerde heeft verzoeker, volgens de echtgenote, haar in het gezicht gestompt en op haar rug en schouder geslagen. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding d.d. 2 augustus 2009 heeft de echtgenote van verzoeker aan de politie medegedeeld dat zij op haar achterhoofd was geslagen en dat haar man haar frequent mishandelt als een beest. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat er reeds eerder sprake is geweest van huiselijk geweld. Het standpunt van verzoeker dat het incident op 2 augustus 2009 de eerste keer was dat hij zijn echtgenote heeft geslagen, acht de voorzieningenrechter, gelet op de hierboven beschreven verklaringen en beschreven incidenten niet geloofwaardig. Ter zitting is de voorzieningenrechter bovendien gebleken dat verzoeker zijn eigen rol in het huiselijk geweld deels ontkent en bagatelliseert. Verder staat vast dat verzoeker bij het opleggen van het huisverbod niet openstond voor hulpverlening. Blijkens het advies van het Centraal bureau HERA d.d. 10 augustus 2009 heeft verzoeker bij Kairos - tijdens een intakegesprek - aangegeven dat hij geen hulpverlening wenst, waardoor de hulpverlening bij gebreke van een hulpvraag niet is opgestart. Slechts onder druk is recent op 17 augustus 2009 de start van een hulpverleningstraject geaccepteerd. Verzoeker heeft op 10 september 2009 een vervolgafspraak bij Kairos. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de dreiging van het gevaar of het ernstig vermoeden daarvan nog steeds niet is geweken. Dat de echtgenote van verzoeker en verzoeker zelf stellen dat de problemen inmiddels zijn opgelost, dat de echtgenote wil dat haar man terugkeert en dat verzoeker stelt dat hij er spijt van heeft en dat het nooit meer zal gebeuren doet aan voorstaande conclusie naar het oordeel niet af. Verzoeker heeft gesteld dat zijn echtgenote zwanger is, slecht Nederlands spreekt en dringend hulp nodig heeft. Dit maakt echter niet dat verweerder bij de belangenafweging in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om het huisverbod te verlengen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat in hulpverlening aan de echtgenote inmiddels is voorzien. Van een onjuiste belangenafweging is de voorzieningenrechter niet gebleken. Bij de belangenafweging heeft verweerder de veiligheid van de echtgenote en de veiligheid van de opvoedsituatie van hun minderjarige zoon zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van verzoeker op terugkeer naar de woning. Uit het vorengaande volgt dat er geen aanleiding is een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 4. Beslissing De voorzieningenrechter: Ten aanzien van de hoofdzaak: verklaart het beroep ongegrond. Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Waarvan door de griffier is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzieningenrechter en door de griffier is ondertekend. De griffier, De voorzieningenrechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Hoger beroep staat niet open voor zover is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening. Verzonden op: