
Jurisprudentie
BJ5652
Datum uitspraak2009-06-18
Datum gepubliceerd2009-08-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersHLAR 057/08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersHLAR 057/08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Betreft verzoek om vergunning tot tijdelijk verblijf. Bij beschikking om vergunning tot tijdelijk verblijf te weigeren is slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling rechtstreeks betrokken. Werkgeefster heeft in dit geval uit eigen hoofde bezwaar gemaakt. Minister heeft haar ten onrechte niet deswege niet-ontvankelijk verklaard. Beroep op art. 6 EVRM door werkgeefster faalt, deze procedure strekt niet tot het vaststellen van enig burgerlijk recht van de werkgeefster. Hof verklaart hoger beroep gegrond, verklaart werkgeefster niet ontvankelijk en veroordeelt de minister van Vreemdelingenzaken tot vergoeding van de proceskosten bij de werkgeefster.
Uitspraak
HLAR 057/08
Datum uitspraak: 18 juni 2009
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de werkgeefster], wonend in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 25 juni 2008 in zaak nr. 4334 van 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Vreemdelingenzaken.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 23 april 2007 heeft de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister) een verzoek van appellante (hierna: de werkgeefster) om [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 12 november 2007 heeft de minister het daartegen door de werkgeefster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door de werkgeefster ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de werkgeefster bij brief, bij het Hof ingekomen op 1 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift in gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2009, waar de werkgeefster, vertegenwoordigd door mr. E.R. Zeppenfeldt, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mrs. J.E. Gibson, advocaat, en A.A. Henriquez, G.M.N. Maduro, M.D. van Wilgen en J.M. Harewood, allen werkzaam bij het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het Hof overweegt ambtshalve als volgt.
2.1.1. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 oktober 2008 in zaak nr. 269 HLAR 41/08; www.rechtspraak.nl), is bij de beschikking om een vergunning tot tijdelijk verblijf te weigeren slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling rechtstreeks betrokken.
In dit geval heeft de werkgeefster niet namens de vreemdeling, doch uit eigen hoofde bezwaar tegen de beschikking van 23 april 2007 gemaakt. Zij was echter geen belanghebbende in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Lar bij die beschikking en de minister heeft het door haar daartegen gemaakte bezwaar dan ook ten onrechte niet deswege niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht heeft dat niet onderkend.
2.2. Voor zover de werkgeefster betoogt dat een vergunning tot tijdelijk verblijf, gelet op artikel 7, zesde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu), tevens is aan te merken als een werkvergunning, waarbij haar belang, aangezien dit haar voldoende onderscheidt van anderen, wel rechtstreeks is betrokken en haar, door dat niet te aanvaarden, in strijd met artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) het recht op toegang tot de rechter wordt onthouden, overweegt het Hof als volgt.
2.2.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen het recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie, welke bij de wet is ingesteld.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
Ingevolge artikel 7, zesde lid, van de Ltu, voor zover thans van belang, worden aan een vergunning tot tijdelijk verblijf voorwaarden verbonden ten aanzien van het in dienst zijn van een bepaalde werkgever en in een bepaalde functie.
2.2.2. De uitspraak van 25 juni 2008 betreft het beroep van de werkgeefster tegen de beschikking van 12 november 2007, waarbij op het door haar tegen de weigering om de vreemdeling een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen gemaakte bezwaar is beslist. Deze procedure strekt niet tot het vaststellen van enig burgerlijk recht van de werkgeefster. Dat de vreemdeling, indien aan deze een vergunning tot tijdelijk verblijf zou zijn verleend, als gesteld, behalve dat deze hier te lande mag verblijven, ook arbeid in loondienst voor de werkgeefster zou mogen verrichten, is daarvoor niet voldoende. Dat ingevolge artikel 7, zesde lid, van de Ltu aan een vergunning tot tijdelijk verblijf voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden, onder meer ten aanzien van degene voor wie de desbetreffende vreemdeling arbeid in loondienst mag verrichten, betekent niet dat diegene als belanghebbende daarbij in evenbedoelde zin valt aan te merken. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen in het hoger beroepschrift is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het door de werkgeefster ingestelde beroep gegrond verklaren en de beschikking van 12 november 2007 vernietigen. Nu de minister het bij hem door de werkgeefster gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk had dienen te verklaren, ziet het Hof aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.
2.4. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. Het Hof ziet aanleiding om daarbij een wegingsfactor van 0,25 toe te passen.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 25 juni 2008 in zaak nr. 4334 van 2007;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak tegen de beschikking van de minister van Vreemdelingenzaken van 12 november 2007, kenmerk LAR-3150/07, ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt die beschikking;
V. verklaart het door de werkgeefster tegen de beschikking van de minister van Vreemdelingenzaken van 23 april 2007 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
VII. veroordeelt de minister van Vreemdelingenzaken tot vergoeding van de bij [de werkgeefster] opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 350,00 (zegge: driehonderd vijftig gulden) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de minister van Vreemdelingenzaken aan [de werkgeefster] te worden betaald;
VIII. gelast dat het Land Aruba aan [de werkgeefster] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 100,00 (zegge: honderd gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2009
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,