Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5644

Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/700121-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank te Arnhem veroordeelt 23-jarige vrouw voor belaging, bedreiging en mishandeling van 32-jarige man en voor vernieling van goederen die aan hem toebehoorden. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte geen gevangenisstraf behoeft te worden opgelegd maar legt zij aan haar een deels voorwaardelijke werkstraf op.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector strafrecht Meervoudige kamer Parketnummer : 05/700121-09 Datum zitting : 5 augustus 2009 Datum uitspraak : 19 augustus 2009 Tegenspraak In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen: naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats] Raadsman : mr. D.J.L. Wijnveldt, advocaat te Arnhem. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. zij in of omstreeks de periode van 20 augustus 2008 t/m 29 september 2008 te Nijmegen en/of te Arnhem, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van M. [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte die [slachtoffer] voornoemd veelvuldig opgebeld (ook in de nachtelijke uren) en/of sms-berichten gestuurd en/of heeft zij een of meermalen aangebeld bij de woning van die [slachtoffer] voornoemd en/of heeft zij zich een of meermalen opgehouden in de directe nabijheid van de woning van die [slachtoffer] voornoemd en/of is verdachte (terwijl haar de toegang tot die woning is ontzegd) de woning van die [slachtoffer] voornoemd binnengedrongen, terwijl zij bewapend was met een mes; 2. zij op of omstreeks 20 september 2008 te Nijmegen, M. [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk dreigend de woning van die [slachtoffer] voornoemd is binnengedrongen en/of dreigend een mes heeft gericht op, althans dreigend heeft getoond aan die [slachtoffer] voornoemd; 3. zij op of omstreeks 20 september 2008 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk M. [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [slachtoffer] voornoemd met een mes in diens hand heeft gesneden/gestoken en/of een of meermalen tegen het hoofd en/of tegen het gezicht heeft geschopt en/of in zijn been heeft gebeten en/of een of meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of een of meermalen heeft gekrabd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt: zij op of omstreeks 20 september 2008 te Nijmegen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten M. [slachtoffer]), met een mes in diens hand heeft gesneden/gestoken en/of een of meermalen tegen het hoofd en/of tegen het gezicht heeft geschopt en/of in zijn been heeft gebeten en/of een of meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of een of meermalen heeft gekrabd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 4. zij op of omstreeks 20 september 2008 te Nijmegen, opzettelijk en wederrechtelijk een aantal schilderijen en/of een aantal spiegels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan M. [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt door die schilderijen te bewerken met een mes en/of door die spiegels kapot te gooien/slaan; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 5 augustus 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. D.J.L. Wijnveldt, advocaat te Arnhem. Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd: - M. [slachtoffer]. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het onder 3 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en zij heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie verzocht deze geheel toe te wijzen en zij heeft gevorderd dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel ex. artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot de hoogte van het gevorderde bedrag. Verdachte en haar raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad. Feit 1 De raadsman heeft gesteld dat verdachte in de periode van 20 augustus 2008 tot en met 19 september 2008 geen inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode nog deel uitmaakte van het persoonlijke leven van die [slachtoffer] en dat zij uitsluitend contact legde om achter de status van haar relatie met [slachtoffer] te kunnen komen. Voorts stelt de raadsman dat verdachte op 20 september 2008 wel inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] heeft gemaakt, maar dat de inbreuk op die ene dag onvoldoende is om te kunnen spreken van een stelselmatige inbreuk. De raadsman heeft daarom de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde. De rechtbank overweegt als volgt. In het dossier bevindt zich het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], gedateerd 20 september 2008. Hierin verklaart hij dat hij voorheen contact had met verdachte en dat hij ongeveer drie maanden voor de aangifte (de rechtbank begrijpt: rond 20 juni 2008) verdachte heeft laten weten dat hij even geen contact meer met haar wilde. [slachtoffer] verklaart verder dat verdachte vanaf die tijd vaak is gaan sms-en en bellen en dat zij sinds een maand (de rechtbank begrijpt: rond 20 augustus 2008) constant belt en sms-berichten stuurt. Ook heeft verdachte in die maand meermalen aangebeld bij de woning van [slachtoffer], heeft zij zich opgehouden in de directe nabijheid van die woning en is zij die woning op 20 september 2008 wederrechtelijk binnengedrongen. Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] in juni 2008 weliswaar had gezegd even geen contact te wensen, maar dat zij niet wist wat dit inhield en dat zij dacht dat ze [slachtoffer] nog wel mocht sms-en. Verdachte heeft tevens verklaard dat het voor haar medio augustus duidelijk was dat [slachtoffer] helemaal geen contact meer met haar wilde en dat zij toen doelbewust, terwijl ze wist dat ze hem met rust moest laten, contact met hem is blijven zoeken. De rechtbank is van oordeel dat het verdachte in de tenlastegelegde periode, te weten de periode van 20 augustus 2008 tot en met 29 september 2008, volstrekt duidelijk was dat [slachtoffer] geen contact meer met haar wilde. De status van de relatie, zoals aangevoerd door de raadsman, was aan haar op dat moment duidelijk gemaakt door [slachtoffer], namelijk dat er geen sprake (meer) was van een relatie in welke vorm dan ook en dat [slachtoffer] geen enkel contact meer met verdachte wenste. Verdachte is desondanks toch veelvuldig contact met hem blijven zoeken. Verdachte heeft daarmee opzettelijk en wederrechtelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]. Maar ook als verdachte in de tenlastegelegde periode nog deel uitmaakte van de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], zoals aangevoerd door de raadsman, zou dit niet afdoen aan het wederrechtelijke karakter van de inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer. Verdachte wist dat [slachtoffer] geen contact meer met haar wilde en had dat moeten respecteren. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. Feit 2 Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat het voor [slachtoffer] duidelijk was dat verdachte het mes wilde gebruiken om zichzelf iets aan te doen en niet om het tegen hem te gebruiken. Dat zou ook blijken uit het gegeven dat [slachtoffer] toen hij het mes zag, geen afstand hield maar een worsteling aanging om verdachte het mes uit handen te krijgen, zodat niet kan worden aangenomen dat [slachtoffer] zich vanwege het mes bedreigd voelde. Naar het oordeel van de raadsman zou verdachte daarom moeten worden vrijgesproken van de bedreiging die onder 2 is tenlastegelegd. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 20 september 2008 de woning van [slachtoffer] is binnengedrongen terwijl zij een mes bij zich had. Toen [slachtoffer] verdachte de woning uit wilde zetten, heeft hij haar daartoe bij haar pols gepakt en heeft hij het mes dat verdachte vast had, gezien. [slachtoffer] heeft toen tegen verdachte geroepen dat zij het mes moest laten vallen. Verdachte heeft echter het mes vastgehouden waarbij zij het lemmet in de richting van [slachtoffer] hield. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee opzettelijk een voor [slachtoffer] bedreigende situatie heeft gecreëerd. [slachtoffer] heeft ook bij de politie verklaard dat hij zich erg bedreigd voelde, ook omdat verdachte hem eerder had laten weten dat zij hem iets wilde aandoen. Het was voor [slachtoffer] op het moment dat hij verdachte met het mes zag dus helemaal niet duidelijk dat zij het mes niet tegen hem wilde gebruiken. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank het feit dat verdachte heeft geprobeerd het mes af te pakken, niet in tegenspraak met de verklaring van [slachtoffer] zich door verdachte bedreigd voelde. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. Feit 3 Primair Verdachte heeft op 20 september 2008 te Nijmegen een worsteling gehad met M. [slachtoffer]. Verdachte heeft tijdens deze worsteling een mes in haar handen gehad door welk mes [slachtoffer] een snee in zijn hand heeft opgelopen. De worsteling is ontstaan doordat [slachtoffer] het mes waarmee verdachte zichzelf zou willen verwonden, wilde afpakken. De rechtbank is, in navolging van de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte op enig moment het opzet heeft gehad om [slachtoffer] te doden. Ook heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat die [slachtoffer] door de worsteling met het mes zou komen te overlijden. Verdachte heeft dus ook geen voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] gehad. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 primair tenlastegelegde. subsidiair De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken wat betreft het opzettelijk steken/snijden van [slachtoffer] omdat verdachte [slachtoffer] per ongeluk tijdens de worsteling zou hebben geraakt met het mes. De rechtbank is van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk met een mes heeft gestoken of gesneden. Wel is zij van oordeel dat verdachte door haar handelen, het tijdens de worsteling rondzwaaien met een mes, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat verdachte daarbij gewond zou kunnen raken. Het ongecontroleerd en in hevige gemoedstoestand rondzwaaien met een mes tijdens een worsteling met een ander, levert die aanmerkelijke kans op. Verdachte heeft dan ook voorwaardelijk opzet op het snijden met het mes in het lichaam van [slachtoffer] gehad. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 1. zij in of omstreeks de periode van 20 augustus 2008 t/m 29 september 2008 te Nijmegen en/of te Arnhem, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van M. [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, en/of te dulden, immers heeft verdachte die [slachtoffer] voornoemd veelvuldig opgebeld (ook in de nachtelijke uren) en sms-berichten gestuurd en heeft zij meermalen aangebeld bij de woning van die [slachtoffer] voornoemd en heeft zij zich opgehouden in de directe nabijheid van de woning van die [slachtoffer] voornoemd en is verdachte (terwijl haar de toegang tot die woning is ontzegd) de woning van die [slachtoffer] voornoemd binnengedrongen, terwijl zij bewapend was met een mes; 2. zij op 20 september 2008 te Nijmegen, M. [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk dreigend de woning van die [slachtoffer] voornoemd is binnengedrongen en dreigend een mes heeft getoond aan die [slachtoffer] voornoemd; 3. zij op 20 september 2008 te Nijmegen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten M. [slachtoffer]), met een mes in diens hand heeft gesneden en meermalen tegen het hoofd heeft geschopt en in zijn been heeft gebeten en meermalen tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen en meermalen heeft gekrabd, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; 4. zij op 20 september 2008 te Nijmegen, opzettelijk en wederrechtelijk een aantal schilderijen en een aantal spiegels toebehorende aan M. [slachtoffer] heeft vernield door die schilderijen te bewerken met een mes en door die spiegels kapot te slaan; Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van feit 1: Belaging ten aanzien van feit 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht ten aanzien van feit 3 subsidiar: Mishandeling ten aanzien van feit 4: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen. 4b. De strafbaarheid van de feiten De feiten zijn strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: • de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 6 februari 2009; en • een Voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, opgemaakt door L. Hermans, reclasseringswerker, gedateerd 27 juli 2009, betreffende verdachte. Verdachte heeft gedurende enige tijd stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en daardoor bewerkstelligd dat [slachtoffer] zich in zijn eigen woning niet meer veilig voelde, buiten steeds om zich heen keek of hij verdachte zag en de telefoon niet meer opnam. Voorts heeft verdachte zich op enig moment tegen de wil van [slachtoffer] de toegang tot diens woning verschaft, hem daar bedreigd met een mes, hem vervolgens met geweld zijn eigen woning uitgewerkt om daarna bezittingen van [slachtoffer] te vernielen. Onder die bezittingen bevonden zich diverse door [slachtoffer] zelf geschilderde schilderijen, die voor hem emotionele waarde hebben. Verdachte heeft zich door dit handelen schuldig gemaakt aan ernstige feiten waardoor [slachtoffer] nog iedere dag hinder ondervindt. Verdachte heeft door haar handelen getoond op geen enkele wijze respect te hebben voor [slachtoffer] of voor zijn goederen. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er zich in het dossier geen psychologische of psychiatrische rapportage bevindt zodat thans geen enkel inzicht bestaat in de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. In het licht van het psychiatrische verleden van verdachte acht de raadsman aannemelijk dat zij verminderd toerekeningsvatbaar is. Hij heeft de rechtbank (impliciet) verzocht om de zaak aan te houden om rapportage over verdachte op te laten maken zodat er inzicht in haar toerekeningsvatbaarheid komt. Zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard en ook uit het Voorlichtingsrapport blijkt, is zij een jonge vrouw met een (borderline)persoonlijkheidsstoornis. Verdachte heeft in het verleden daarvoor diverse behandelingen ondergaan en is thans, zij het in mindere mate, nog steeds daarvoor in behandeling. De rechtbank ziet hierin reden te veronderstellen dat uit gedragskundig onderzoek kan uitwijzen dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet volledig toerekeningsvatbaar was. In aanmerking nemende dat niet alleen verdachte, maar ook de aangever te kennen hebben gegeven dat zij graag willen dat de strafzaak zo spoedig mogelijk wordt afgerond, zal de rechtbank de zaak niet aanhouden teneinde rapportage omtrent verdachte op te laten maken maar zal zij bij de bepaling van de strafmaat ervan uitgaan dat de feiten niet volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte na het gebeuren wederom hulp heeft gezocht, met haar jeugdige leeftijd en met het feit dat zij een blanco strafblad heeft. Een en ander in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel, zonder af te willen doen aan de ernst van de gevolgen voor het slachtoffer, dat de feiten niet ernstig genoeg zijn om een gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Zij is van oordeel dat kan worden volstaan met een werkstraf en zal verdachte daarom veroordelen tot een werkstraf van nader te noemen duur. Zij zal een gedeelte van deze werkstraf voorwaardelijk aan verdachte opleggen. De rechtbank wil daarmee benadrukken dat het op de weg van verdachte ligt om in de toekomst direct hulp te vragen wanneer een situatie uit de hand dreigt te lopen om te voorkomen dat zij dergelijke feiten wederom pleegt. Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de raadsman nog aangevoerd dat er sprake zou zijn van een tweetal onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek op grond waarvan strafvermindering zou moeten volgen. Verdachte zou niet zijn gehoord binnen de wettelijke termijn van zes uren na aanhouding terwijl dit wel had gemoeten en gekund en er zou bij de aanhouding pepperspray tegen verdachte zijn gebruikt terwijl daarbij de ambtsinstructie niet voldoende in acht zou zijn genomen. De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte is op 20 september 2008 omstreeks 16.10 uur aangehouden en is omstreeks 16.20 uur op het bureau gearriveerd. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat op dat moment gekozen is om een hulptraject in te schakelen. Medewerkers van de RIAGG arriveerden pas om 21.30 uur op het bureau en zijn tot 22.15 uur met verdachte in gesprek geweest. Daarnaast vermeldt de betrokken verbalisant dat de recherche die dag erg druk was. Verdachte is omstreeks 22.45 uur uitgelegd dat zij vanwege het tijdsverloop niet meer kon worden gehoord en verdachte heeft toen op vrijwillige basis een verklaring afgelegd. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte had kunnen worden gehoord tussen het tijdstip dat zij op het bureau aankwam (16.20 uur) en het tijdstip dat de medewerkers RIAGG arriveerden (21.30 uur). Dat de recherche op dat moment druk was, verandert volgens de raadsman niets aan het gegeven dat het horen van verdachte eerder had kunnen en moeten plaatsvinden. Naar het oordeel van de raadsman betreft dit een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek en dient er op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering strafvermindering te volgen. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering een verdachte die niet in verzekering is gesteld of voor de rechter-commissaris wordt geleid voor ten hoogste zes uren mag worden opgehouden voor onderzoek. De verbalisanten hebben deze tijd (mede) gebruikt om een hulpverleningstraject voor verdachte in te zetten. Nadat de toegestane zes uren waren verstreken, is verdachte in vrijheid gesteld. Als gezegd heeft verdachte toen vrijwillig alsnog een verklaring afgelegd. Voor een gerechtvaardigd beroep op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is noodzakelijk dat verdachte door een vormverzuim in haar belangen is geschaad. Nu verdachte is opgehouden overeenkomstig de daarvoor geldende regelgeving en binnen de wettelijke termijn in vrijheid is gesteld, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat bij de aanhouding van verdachte er pepperspray is gebruikt zonder dat daarbij de ambtsinstructie in acht is genomen. Er zou zijn verzuimd om verdachte te waarschuwen dat er pepperspray gebruikt ging worden indien zij het mes niet onmiddellijk zou wegleggen. De betrokken verbalisant zou alleen zijn collega’s hebben gewaarschuwd en niet ook verdachte hebben laten weten dat hij pepperspray ging gebruiken. Ook dit betreft naar het oordeel van de raadsman een onherstelbaar vormverzuim op grond waarvan strafvermindering zou moeten volgen. In het proces-verbaal van aanhouding verklaart de betrokken verbalisant dat hij, nadat hij verdachte tot driemaal toe had verzocht om het mes dat zij in haar hand had weg te leggen, met luide stem heeft gezegd dat hij pepperspray ging gebruiken om verdachte aan te houden. Door dit handelen van de verbalisant was (ook) verdachte gewaarschuwd. De rechtbank is van oordeel dat daarmee voldoende de ambtsinstructie in acht is genomen zodat er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim op grond waarvan strafvermindering zou moeten volgen. Ook dit verweer van de raadsman wordt verworpen. 6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De benadeelde partij M. [slachtoffer] vordert ten aanzien van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde een bedrag van € 4.235,00. Van dit bedrag wordt € 3.485,00 gevorderd wat betreft schade aan schilderijen, € 200,00 wat betreft schade aan spiegels en € 550,00 wat betreft geleden immateriële schade. De rechtbank acht de vordering wat betreft het gedeelte dat ziet op schade aan de spiegels (€ 200,00) toewijsbaar nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd. Het gedeelte van de vordering dat ziet op de schade aan de schilderijen ( € 3.485,00) is onderbouwd met een schaderapport gebaseerd op een berekening op basis van een schaalmodel volgens [naam]. Verdachte betwist de juistheid van de berekende schade nu zij niet op de hoogte is van het gehanteerde schaalmodel. Ook de rechtbank is onbekend met dit model en kan dus niet zonder nader onderzoek het exacte bedrag vaststellen dat de benadeelde partij aan schade heeft geleden. Voor dit nader onderzoek is in het strafgeding geen plaats. De rechtbank acht het wel aannemelijk dat de waarde van de schilderijen in ieder geval moet worden geschat op € 1.300,00. Zij zal dit bedrag daarom toewijzen en de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren nu het overige deel niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafgeding. Voorts vordert de benadeelde een bedrag van € 550,00 aan immateriële schade. De rechtbank acht voldoende bewezen dat de benadeelde door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 300,00 aan schadevergoeding op zijn plaats is zodat zij dit bedrag zal toewijzen. De vordering is voor zover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade niet van eenvoudige aard zodat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal aan benadeelde toewijzen een bedrag van € 200,00 + € 1.300,00 + € 300,00 = € 1.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2008. De rechtbank zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Zij zal de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren nu dit gedeelte van de vordering niet van dusdanig eenvoudige aard is dat dit zich leent voor behandeling in het strafgeding. Wellicht kan de benadeelde dit gedeelte van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285, 285b, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Spreekt verdachte vrij van het onder 3 primair tenlastegelegde. Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot: het verrichten van een werkstraf gedurende 180 (honderdtachtig) uren. Bepaalt dat een gedeelte van deze werkstraf groot 60 (zestig) uren subsidiar 30 dagen vervangende hechtenis niet tenuitvoer zal worden gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Bepaalt dat het onvoorwaardelijke deel deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens haar vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat zij ongeoorloofd afwezig is. Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast. Stelt deze vervangende hechtenis vast op 90 (negentig) dagen. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij M. [slachtoffer], ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 subsidiair en 4. Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe. - Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan M. [slachtoffer], rekeningnummer [nummer]. te betalen € 1.800,00 (zegge: achttienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2008. - Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. - Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Maatregel van schadevergoeding ad € 1.800,00 subsidiair 28 dagen hechtenis. - Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer M. [slachtoffer], rekeningnummer [nummer]. te betalen € 1.800,00 (zegge: achttienhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 28 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. - Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen. Aldus gewezen door: mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. J.H.M. Westenbroek en mr. M.M.L.A.T. Doll, in tegenwoordigheid van mr. S.C.A.M. Janssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 augustus 2009.