
Jurisprudentie
BJ5628
Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers177011 / HA ZA 08-1213
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers177011 / HA ZA 08-1213
Statusgepubliceerd
Indicatie
Zorgplicht professionele kredietverstrekker bij overeenkomst van borgtocht. Beroep op wilsgebrek. Huwelijksgoederengemeenschap en toestemming ex artikel 1:88 BW. Zorgplicht van de bank om de (beoogde) borg te informeren omtrent de betekenis, gevolgen en risico's van de borgstelling gaat niet zover dat zij tevens degene wiens toestemming uit hoofde van artikel 1:88 BW vereist is dient te informeren. Geen aansprakelijkheid van de echtgenoot voor in de huwelijksgemeenschap vallende schuld die door de andere echtgenoot is aangegaan, wel interne draagplicht.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 177011 / HA ZA 08-1213
Vonnis van 15 juli 2009
in de zaak van
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK HILVARENBEEK-OISTERWIJK U.A.,
gevestigd te Oisterwijk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen
1. [P],
wonende te [woonplaats],
2. [D],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. H.J. Alberts.
Partijen zullen hierna Rabobank, [P] en [D] genoemd worden.
1. De procedure in conventie en in reconventie
1.1. De rechtbank heeft acht geslagen op:
- het tussenvonnis van 1 oktober 2008,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met 5 producties,
- het proces-verbaal van comparitie van 26 januari 2009, met de daarin genoemde stukken,
- de akte na comparitie van Rabobank,
- de akte na comparitie van [P] en [D].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op grond van de stellingen van partijen en de inhoud van hun producties, voor zover niet of onvoldoende door de wederpartij weersproken, kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.2. [P] en [D] zijn in gemeenschap van goederen gehuwd.
2.3. Rabobank heeft bij akte van 22 februari 2001 een geldlening van NLG 500.000,00 verstrekt aan [P] (leningnr. 1389.933.377, prod. II CvAr).
2.4. Bij akte van 23 februari 2001 hebben [P] en [D] aan – kort gezegd – Rabobank een recht van hypotheek verleend op hun woning aan de [adres] voor een bedrag van EUR 1.361.340,60, vermeerderd met renten en kosten (prod. VI CvAr).
2.5. Bij akte van 13 november 2003 heeft Rabobank aan [P] en [D] een geldlening verstrekt van EUR 950.000,00 (leningnr. 1389.912.159, prod. IV CvAr).
2.6. [P] en [D] hebben bij akte van 13 november 2003 een tweede recht van hypotheek op hun woning gevestigd ten behoeve van Rabobank voor een bedrag van EUR 500.000,00, vermeerderd met renten en kosten (prod. VI CvAr).
2.7. Medio november 2005 heeft Rabobank conform het financieringsvoorstel d.d. 7 november 2005 (prod. 1 CvA/CvEr) een krediet in rekening-courant ten bedrage van EUR 3.200.000,00 verstrekt aan de volgende door [P] gedreven ondernemingen:
- Peko-Group B.V.,
- Fire Up B.V.,
- Belex Kerkrade B.V.,
- Baronie/Fire-up Kaarsen.
Het voorstel luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
Te stellen zekerheden
(…)
Bankborgtocht van EUR 3.000.000,--
Hypotheek van EUR 1.200.000,--
De bestaande zekerheden blijven gehandhaafd.
(…)
Zekerheden
“(…)
Het financieringsvoorstel is mede gebaseerd op het stellen van de hierna vermelde zekerheden voor de bank en/of de Rabohypotheekbank N.V.. Deze zekerheden gelden voor al hetgeen u nu of in de toekomst aan de bank en/of de Rabohypotheekbank N.V. schuldig bent.
- (…)
- (…)
- De bankborgtocht van EUR 3.000.000,-- wordt afgegeven door R.W.P. [P] voor alle verplichtingen van Peko-Group B.V., Belex Kerkrade B.V., Fire-up B.V. en Baronie/Fire-up Kaarsen B.V. bij onze bank.
- Deze borgtocht wordt onder meer zekergesteld door onderstaande hypotheek op het woonhuis aan de [adres] en op het bedrijfspand aan de Schijfstraat 10 te Oisterwijk.
- Een hypotheek van EUR 1.200.000,--:
- (…)
- Als derde op woonhuis aan [adres].
De reeds bestaande zekerheden strekken ook tot zekerheid voor de aangeboden financiering.
(…)”
2.8. [P] en [D] hebben bij akte van 8 november 2005 een derde recht van hypotheek op hun woning gevestigd ten behoeve van Rabobank voor een bedrag van EUR 1.200.000,00, vermeerderd met renten en kosten (prod. VI CvAr).
2.9. Bij akte van 9 november 2005 heeft [P] zich borg gesteld tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen Rabobank van Peko-Group B.V., Belex Kerkrade B.V. en Fire-up B.V. te vorderen heeft of mocht hebben. De borg bedraagt maximaal EUR 3.000.000,00. In de akte is opgenomen dat “De borg verklaart deze borgtocht te hebben gesteld handelend ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de debiteur.” [D] heeft de akte mee ondertekend, onder de in de akte opgenomen vermelding “Toestemming geregistreerde/gehuwde partner o.g.v. (art. 80b samen met) artikel 88 Boek 1 B.W.”
2.10. Op 12 september 2006 is het faillissement van Peko Group B.V. uitgesproken.
2.11. Medio januari 2007 is de woning van [P] en [D] onderhands verkocht voor EUR 2.400.000,00. Rabobank heeft met de opbrengst als volgt gehandeld (prod. 3 CvA/CvEr):
1. Totaal schulden per 28-02-2007 EUR 3.391.115,50
1a. Totaal zakelijke schulden per 28-02-2007 2.174.005,66
1b. Totaal privé schulden per 28-02-2007 1.217.109,84
2. Af: opbrengst verkoop woning EUR 2.400.000,00
2a. Aflossing hypotheek 8 november 2005 1.264.297,51
2b. Vermindering borgtocht [P] 918.935,85
2c. Delging debetstand riantpakketrekening 30.992,03
2d. Aflossing lening 1389.933.377 185.774,61
3. Restant vordering EUR 991.115,50
3a. Restant hoofdsom lening 1389.912.159 950.000,00
3b. Restant hoofdsom lening 1389.933.377 41.115,50
4. Af: overige zekerheden EUR 115.000,00
5. Restantschuld EUR 876.115,50
2.12. Bij brief van 5 mei 2008 heeft Rabobank aan [P] en [D] meegedeeld de aan hen verstrekte leningen met onmiddellijke ingang op te zeggen (prod. V CvAr) en hen gesommeerd de openstaande vordering, die inmiddels was opgelopen tot EUR 1.041.130,03, te vermeerderen met rente, te voldoen.
3. Het geschil
in conventie en in reconventie
3.1. Het onderhavige geschil betreft de afwikkeling van de verhouding die heeft bestaan tussen Rabobank enerzijds en [P] en [D] anderzijds.
3.2. Rabobank vordert om [P] en [D] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van:
Restant hoofdsom geldlening 22-02-2001 36.557,00
Rente tot 01-04-2008 2.495,03
Rente vanaf 01-04-2008 tot dag van voldoening ad 7,3% per jaar p.m.
Hoofdsom geldlening 1389.912.159 950.000,00
Rente vanaf 1 april 2008 tot dag van voldoening ad 4,3% per jaar p.m.
Debetsaldo rekening-courant 52.078,00
Rente vanaf 1 april 2008 tot dag van voldoening ad 14,75 per jaar p.m.
Buitengerechtelijke kosten ___6.422,00
Totaal, exclusief p.m. EUR 1.047.552,03
Een en ander met veroordeling van [P] en [D] in de kosten van de procedure, de kosten van de gelegde conservatoire beslagen daaronder begrepen. Rabobank legt daaraan ten grondslag dat [P] en [D] weigeren de opeisbare vordering van Rabobank uit hoofde van de opgezegde leningen en de debetstand van de rekening-courant te voldoen.
3.3. [P] en [D] voeren gemotiveerd verweer. Kort gezegd stellen zij zich primair op het standpunt dat de leningen al zijn afgelost en dat het debetsaldo van de rekening-courant al is voldaan. Volgens [P] en [D] heeft Rabobank zich namelijk voor wat betreft de zakelijke schulden van (de onderneming van) [P] ten onrechte verhaald op de opbrengst van de verkoop van de woning. Uit die opbrengst hadden de privé-schulden van [P] en [D] voldaan moeten worden, waarna het restant aan hen uitgekeerd had moeten worden. Rabobank heeft zich voor het verhaal van de zakelijke schulden ten onrechte gebaseerd op de overeenkomst van borgtocht en het recht van hypotheek d.d. 8 november 2005. Volgens [P] en [D] komt Rabobank geen beroep op de borgtocht toe, omdat zij is tekortgeschoten in de op haar jegens de borg rustende zorgplicht. Daarnaast beroepen [P] en [D] zich op vernietiging van de overeenkomst van borgtocht wegens dwaling, althans misbruik van omstandigheden, althans het ontbreken van de ingevolge artikel 1:88 BW vereiste toestemming van [D] voor het aangaan van die overeenkomst door [P].
Subsidiair voeren [P] en [D] aan dat Rabobank ten onrechte [D] aanspreekt waar het betreft de geldlening d.d. 22 februari 2001. Die lening is aangegaan door [P], [D] is geen schuldenaar.
[D] en [P] betwisten voorts de (hoogte van de) buitengerechtelijke kosten.
3.4. [P] en [D] doen hun verweer uitmonden in een vordering in reconventie. Zij vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. primair de overeenkomst van borgtocht d.d. 5 november 2005 vernietigt op grond van dwaling;
subsidiair de overeenkomst van borgtocht d.d. 5 november 2005 vernietigt wegens misbruik van omstandigheden;
meer subsidiair de overeenkomst van borgtocht d.d. 5 november 2005 vernietigt op grond van het feit dat [D] nimmer toestemming heeft verleend aan [P] voor het aangaan van die overeenkomst;
B. Rabobank veroordeelt om aan [P] en [D] te betalen een bedrag van EUR 1.182.890,26, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2007, althans de datum van de eis in reconventie, tot aan de dag der algehele voldoening;
C. Rabobank te gelasten om binnen drie dagen na betekening van het vonnis over te gaan tot doorhaling van alle door Rabobank onder [P] en [D] gelegde beslagen, een en ander op verbeurte van een dwangsom van EUR 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat Rabobank in gebreke blijft daaraan te voldoen;
D. voor recht verklaart dat Rabobank jegens [P] en [D] (volledig) aansprakelijk is voor de door hen geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat,
E. Rabobank te veroordelen in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na de datum van het vonnis zijn voldaan.
3.5. Rabobank voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Rabobank spreekt [P] en [D] aan voor het restant van de hoofdsom van de geldlening d.d. 22 februari 2001 (vgl. hiervoor 2.3), de hoofdsom van de geldlening d.d. 13 november 2003 (vgl. hiervoor 2.5) en het debetsaldo van de rekening-courant. De rechtbank stelt vast dat [P] en [D], afgezien van hun bezwaren tegen de wijze waarop Rabobank de opbrengst van de verkoop van de echtelijke woning in mindering heeft gebracht op de zakelijke schulden van [P], niet betwisten dat de leningen zijn opgezegd en dat daaruit een opeisbare vordering van Rabobank voortvloeit ter zake de openstaande saldi van de leningen en de rekening-courant.
4.2. Met betrekking tot de geldlening d.d. 22 februari 2001 voeren [P] en [D] wel als (subsidiair) verweer aan dat slechts [P] schuldenaar is. Hij is de lening aangegaan, het openstaande restantsaldo van die lening betreft derhalve geen schuld van [D]. Dit verweer slaagt. Rabobank erkent in haar conclusie van antwoord in reconventie dat de betreffende lening alleen aan [P] is verstrekt. Nu [P] en [D] in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, valt de met de lening gemoeide schuld in de gemeenschap. De omstandigheid dat het om een gemeenschapsschuld gaat, betekent echter nog niet dat [D] daarmee voor de schuld aansprakelijk is geworden. Aansprakelijk blijft slechts degene die de schuld aanging, [P]. [D] is in de interne verhouding binnen de gemeenschap wel draagplichtig, maar daar staat Rabobank buiten. Dit betekent dat Rabobank zich voor wat betreft de onderhavige geldlening slechts kan verhalen op de goederen van de gemeenschap en het privé-vermogen van [P]. Voor het verhaal op de gemeenschapsgoederen is niet vereist dat Rabobank beschikt over een executoriale titel jegens zowel [P] als [D]. Het gevorderde jegens [D] zal, waar het de lening van 22 februari 2001 betreft, op grond van het vorenstaande worden afgewezen.
4.3. [P] en [D] voeren verder als verweer aan dat Rabobank niet bevoegd was om eerst de zakelijke schulden van (de onderneming van) [P] op de verkoopopbrengst van de woning te verhalen. Voor zover dit verweer begrepen moet worden als zou er een rangorde van verhaal bestaan voor wat betreft de zakelijke en de privé-schulden, verwerpt de rechtbank dit verweer wegens gebrek aan feitelijke onderbouwing.
4.4. Daarmee komt de rechtbank toe aan het debat tussen partijen met betrekking tot de overeenkomst van borgtocht.
Zorgplicht Rabobank
4.5. [P] en [D] stellen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [P] door Rabobank aan de borgstelling wordt gehouden. Er is sprake van een particuliere borg, zodat op Rabobank als professionele kredietverlener de verplichting rust om de borg voor te lichten omtrent de risico’s van de borgstelling. Die verplichting is Rabobank niet nagekomen, aldus [P] en [D]. Rabobank betwist dat er sprake is van een particuliere borg. Volgens haar is de borg gesteld in de normale uitoefening van het bedrijf van [P].
4.6. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat er sprake is van een particuliere borg, overweegt de rechtbank het volgende. Op een professionele kredietverstrekker rust in het geval van een particuliere borg de verplichting de borg zorgvuldig voor te lichten omtrent betekenis, gevolgen en risico’s van de borgstelling (vgl. HR 1 juni 1990, NJ 1991/759). Volgens [P] en [D] heeft Rabobank niet meer gedaan dan het per post aan hen toezenden van de overeenkomst van borgtocht. Rabobank weerspreekt dit. Volgens Rabobank is de offerte ter zake de herfinanciering, waarvan de borgtocht deel uitmaakt, met [P] doorgesproken. Daarbij is er van de zijde van Rabobank nadrukkelijk op gewezen goed erover na te denken en in alle rust zijn oordeel te vormen. [P] is er volgens Rabobank op gewezen dat wanneer het herstelplan niet zou slagen, hij ook privé alles kwijt zou zijn. Rabobank verwijst naar de volgende in de offerte opgenomen passage:
“Indien de performance achterblijft bij de prognose zal de DGA overgaan tot het inschakelen van een makelaar om de verkoop van zijn woning te begeleiden.” (prod. 1 CvA/CvEr, p. 9). [P] en [D] hebben hierop ter comparitie gereageerd met het herhalen van hun stelling dat Rabobank hen niet heeft geïnformeerd. De rechtbank is van oordeel dat zij daarmee het verweer van Rabobank niet (voldoende gemotiveerd) hebben weerlegd. Voorts speelt bij de beoordeling of Rabobank de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden een rol dat de borg in het onderhavige geval niet een onwetende particulier is, maar iemand die – naar Rabobank onweersproken stelt – een studie Nederlands recht (notariaat) heeft voltooid, drie jaar werkzaam is geweest als (kandidaat) notaris en drie jaar werkzaam is geweest bij een bank. Hij moet daarom geacht worden de reikwijdte van een overeenkomst van borgtocht te kunnen overzien. Daar komt bij dat uit de door Rabobank als productie X bij antwoord in reconventie overgelegde brief d.d. 2 september 2005, waarvan de inhoud door [P] en [D] niet is weersproken, volgt dat [P] op de hoogte was van de financiële toestand waarin de onderneming verkeerde. Er is op 30 augustus 2005 uitgebreid gesproken over de problemen en ontwikkelingen binnen Peko Group BV, deconfiture (faillissement) is niet uit te sluiten, er wordt zelfs gesproken van een “overlevingsplan”. [P] heeft voorts ter comparitie verklaard in augustus 2005 overwogen te hebben failliet te gaan. [P] was derhalve als borg op de hoogte van de financiële toestand van de schuldenaar. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat Rabobank de op haar rustende zorgplicht niet heeft geschonden.
4.7. De rechtbank volgt [P] en [D] niet in hun stelling dat voor zover er sprake zou zijn van een zakelijke borg, Rabobank ook dan de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. Voor zover [P] en [D] doelen op de informatieverplichting, is wat de rechtbank hiervoor in r.o. 4.6 heeft overwogen van overeenkomstige toepassing. Voor zover [P] en [D] Rabobank verwijten enkel met haar eigen belangen rekening te hebben gehouden, faalt dit eveneens. Het standpunt van [P] en [D] komt erop neer dat Rabobank in de wetenschap dat Peko-Group B.V. op een faillissement afstevende welbewust meer zekerheden heeft verworven teneinde daaruit haar vorderingen te kunnen voldoen, om vervolgens de financiering stop te zetten en zo in de woorden van [P] en [D] “de stekker uit Peko te trekken”. Dit volgt de rechtbank niet. Dat Rabobank handelde met een vooropgezet plan berust op louter veronderstellingen van [P] en [D] en wordt niet met feiten gestaafd. Voorts staat vast dat het slecht ging met Peko Group B.V.. Het wekt daarom geen verwondering dat ondanks dat er een herstelplan was, Rabobank zekerheid bedong voor de terugbetaling van de door haar verstrekte financiering. Bovendien heeft gelijk hiervoor in r.o. 4.6 is overwogen te gelden dat [P] in staat moest worden geacht de gevolgen van een en ander te overzien. Hij had het in zijn macht niet akkoord te gaan met de door Rabobank gestelde voorwaarden. De rechtbank deelt daarom niet het oordeel van [P] en [D] dat de Rabobank over de schreef is gegaan waar het de bedongen zekerheden betreft.
Dwaling [P]
4.8. [P] en [D] stellen dat [P] heeft gedwaald bij de totstandkoming van de overeenkomst van borgtocht. Wat zij daartoe aanvoeren, stemt deels overeen met wat zij hebben aangevoerd ter onderbouwing van hun standpunt dat Rabobank is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat die stelling het beroep op dwaling niet kan dragen.
4.9. Daarnaast voeren [P] en [D] aan dat de beslissing van [P] om de borgtocht aan te gaan is ingegeven door het rapport van Kruger & Partners, waaruit bleek dat de onderneming financieel levensvatbaar was. Die conclusie was achteraf onjuist. Kruger & Partners hebben volgens [P] en [D] geen deugdelijk onderzoek verricht, zo is bijvoorbeeld geen onderzoek gedaan naar de voorraadpositie van de onderneming van [P]. Rabobank betwist dat het onderzoek ondeugdelijk was. De rechtbank overweegt dat [P] en [D] hun beroep op dwaling ter zake het rapport van Kruger & Partners op niet meer gronden dan het enkele feit dat de onderneming van [P] het uiteindelijk niet heeft gered. Daarmee hebben zij onvoldoende gemotiveerd gesteld dat het onderzoek ondeugdelijk was. Ook de stelling dat is nagelaten deugdelijk onderzoek te doen naar de voorraadpositie van de onderneming is niet met feiten onderbouwd. Het betreffende rapport is door [P] en [D] niet eens in het geding gebracht. De rechtbank ziet dan ook geen grond om het bewijsaanbod van [P] en [D] te honoreren en hen de gelegenheid te bieden om te bewijzen dat het rapport ondeugdelijk is. Het beroep op dwaling wordt derhalve niet gehonoreerd.
Misbruik van omstandigheden
4.10. Volgens [P] en [D] heeft Rabobank zich schuldig gemaakt aan misbruik van omstandigheden ter zake de overeenkomst van borgtocht. Dit volgt de rechtbank niet. [P] en [D] stellen dat [P] in een van Rabobank afhankelijke positie verkeerde. Rabobank had het immers in haar macht om de onderneming van [P] failliet te laten gaan. Goed beschouwd is het in dat geval niet [P], maar zijn onderneming, Peko Group B.V., die afhankelijk is van Rabobank. Dat het niet goed ging met de onderneming staat vast. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat [P] daardoor ervoer zich in een benarde situatie te bevinden, maar het enkele feit dat het voortbestaan van de onderneming afhankelijk was van het verlenen van financiering door Rabobank, waaraan door haar de voorwaarde was gekoppeld van de borgstelling door [P], is op zichzelf geen reden om te concluderen tot een geslaagd beroep op een wilsgebrek. Uit niets blijkt dat [P] niet in vrijheid heeft kunnen beslissen of hij zich borg zou stellen. Uit wat [P] en [D] in de gedingstukken en ter comparitie naar voren hebben gebracht, volgt dat voor [P] redengevend was dat de onderneming levensvatbaar was. Aan de hand daarvan heeft hij geoordeeld dat het risico dat hij nam met de borgstelling aanvaardbaar was. Uit de eigen stellingen van [P] en [D] volgt derhalve eveneens dat er geen sprake van was dat [P] de overeenkomst van borgtocht hoe dan ook zou zijn aangegaan. Het is een bewuste keuze van hem geweest, waarbij hij zich heeft laten leiden door de vooruitzichten op herstel van de onderneming, niet door het dreigende faillissement. Daarnaast overweegt de rechtbank dat er sprake van dient te zijn dat Rabobank misbruik heeft gemaakt van die situatie door zich een prestatie of contractuele voorwaarden te bedingen die zij in redelijkheid niet had mogen bedingen. Dat is niet het geval. De borg is weliswaar hoog, maar niet exorbitant hoog. [P] en [D] hebben in ieder geval nagelaten hun stelling op dit punt van enige feitelijke onderbouwing te voorzien.
Geen toestemming ex artikel 1:88 van [D] ter zake de overeenkomst van borgtocht
4.11. Voor zover het om een zakelijke borg gaat, is de toestemming van [D] niet nodig. Wat [P] en [D] omtrent de verleende toestemming hebben aangevoerd, behoeft daarom in dat kader geen bespreking.
4.12. Voor zover ervan uit wordt gegaan dat de overeenkomst van borgtocht een particuliere borgtocht betreft, behoeft die overeenkomst op grond van het bepaalde in artikel 1:88 BW de toestemming van [D]. [D] heeft haar toestemming verleend, getuige haar handtekening onder de overeenkomst (vgl. hiervoor 2.9.). Volgens [P] en [D] kan Rabobank zich niet beroepen op de door [D] verleende toestemming.
4.13. Op de eerste plaats heeft Rabobank volgens [P] en [D] haar informatieverplichting jegens [D] geschonden. Rabobank had haar schriftelijk en mondeling moeten informeren omtrent de gevolgen van haar toestemmingsverklaring. Hoewel Rabobank erkent dat zij [D] niet omtrent de overeenkomst van borgtocht heeft geïnformeerd, is de rechtbank anders dan [P] en [D] van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat Rabobank partijen aan de verleende toestemming houdt. De verplichting die op de crediteur rust om de (beoogde) borg te informeren omtrent de betekenis, gevolgen en risico’s van de borgstelling gaat niet zover dat hij tevens degene wiens toestemming uit hoofde van artikel 1:88 BW vereist is dient te informeren.
4.14. Voorts stellen [P] en [D] dat laatstgenoemde heeft gedwaald ter zake het geven van toestemming voor de overeenkomst van borgtocht. De rechtbank overweegt dat het beroep op dwaling voortborduurt op de informatieverplichting die Rabobank volgens [P] en [D] jegens [D] had. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat van een dergelijke verplichting geen sprake is. Het beroep op dwaling faalt dus.
4.15. Ten slotte voeren [P] en [D] aan dat de toestemmingsverklaring vernietigbaar is omdat [D] haar toestemming heeft verleend onder invloed van een geestelijke stoornis. [D] was ernstig ziek en zij was tengevolge van medicatie zodanig verward dat zij niet in staat was haar wil te bepalen. De rechtbank overweegt dat uit de door [P] en [D] in het geding gebrachte brief d.d. 10 december 2008 volgt dat hoewel [D] ernstig ziek was, de medicatie waarop [P] en [D] doelen pas is toegediend vanaf maart 2006, derhalve ruim ná het verlenen van de toestemming. Dat [D] door toedoen van de medicatie niet in staat was haar wil te bepalen volgt derhalve niet uit de aan die stelling ten grondslag gelegde stukken.
in conventie
4.16. Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van Rabobank in conventie waar het betreft de hoofdsom van geldlening 1389.912.159 en het debetsaldo van de rekening-courant jegens [P] en [D] zal worden toegewezen. Wat betreft de restant hoofdsom van de geldlening d.d. 22-02-2001 zal het gevorderde alleen jegens [P] worden toegewezen. De gevorderde renten zullen, nu daartegen geen zelfstandig verweer is gevoerd, eveneens worden toegewezen.
4.17. Met betrekking tot de door Rabobank gevorderde buitengerechtelijke kosten overweegt de rechtbank als volgt. Rabobank vordert conform het rapport Voor-werk II een bedrag van EUR 6.422,-. Naar aanleiding van het verweer dat de kosten niet zijn gespecificeerd, heeft Rabobank als productie XII de kostenstaat van mr. Traa, werkzaam bij Rabobank Nederland, overgelegd. Volgens Rabobank heeft de kostenstaat betrekking op de werkzaamheden die mr. Traa en zijn collega’s hebben verricht in de afwikkeling van de financiering en het incasso van wat [P] aan Rabobank verschuldigd is.
4.18. De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde kostenstaat geen enkel inzicht verschaft in de verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kostenstaat beslaat de jaren 2005-2008. Rabobank heeft de leningen waarvan zij thans betaling vordert pas opgezegd in haar brief van 5 mei 2008. Uit niets blijkt welke buitengerechtelijke werkzaamheden er vóór die datum ter zake die leningen zijn verricht. Maar ook voor de periode na 5 mei 2008 geeft de kostenstaat niet het vereiste inzicht. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, blijkt nergens uit dat het gaat om andere werkzaamheden dan die waarvoor de artikelen 237-240 Rv een vergoeding plegen in te sluiten. De vordering ter zake de buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
4.19. Rabobank vordert [P] en [D] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De rechtbank ziet aanleiding om voor wat betreft het salaris advocaat 1 punt van het toepasselijke liquidatietarief toe te kennen, nu niet valt in te zien waarom Rabobank voor de door haar gelegde beslagen twee afzonderlijke verzoekschriften bij dezelfde voorzieningenrechter heeft ingediend. Met inachtneming van het vorenstaande worden de beslagkosten begroot op EUR 1.783,42 voor verschotten en EUR 3.211,00 voor salaris advocaat.
4.20. [P] en [D] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank ziet echter aanleiding om de toe te wijzen proceskosten met 1 punt te matigen, omdat de door Rabobank uitgebrachte inleidende dagvaarding dermate summier is dat zij niet voldoet aan de eisen van artikel 111 lid 3 Rv. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,44
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 4.784,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 3.211,00 (1 punt × tarief EUR 3.211,00)
Totaal EUR 8.080,44
in reconventie
4.21. Uit het vorenstaande volgt eveneens dat de vordering in reconventie tot vernietiging van de overeenkomst van borgtocht – hiervoor weergegeven onder 3.4 sub A – zal worden afgewezen. Aan die vordering is immers hetzelfde ten grondslag gelegd als aan het beroep op nietigheid bij wege van verweer in conventie. Nu dat verweer faalt, treft de vordering in reconventie hetzelfde lot.
4.22. Met betrekking tot de vordering in reconventie zoals weergegeven onder 3.4 sub B overweegt de rechtbank als volgt. Die vordering betreft de (verdeling van de) opbrengst van de verkoop van de voormalige echtelijke woning. [P] en [D] vorderen dat Rabobank wordt veroordeeld om aan hen te betalen wat resteert van de verkoop van de voormalige echtelijke woning, nadat uit de opbrengst de privé-schulden zijn voldaan. Deze vordering borduurt voort op de gevorderde vernietiging van de overeenkomst van borgtocht. Aangezien die overeenkomst in rechte stand houdt, dient ook dit deel van het gevorderde te worden afgewezen.
4.23. Aan de vordering tot opheffing van de gelegde beslagen leggen [P] en [D] ten grondslag dat deze beslagen ten onrechte gelegd zijn omdat Rabobank geen vordering op hen heeft. Uit wat hiervoor is overwogen volgt de onjuistheid van dit standpunt. De vordering zoals weergegeven onder 3.4 sub C zal worden afgewezen.
4.24. [P] en [D] vorderen een verklaring voor recht dat Rabobank aansprakelijk is voor de door hen geleden en nog te lijden schade (vgl. hiervoor onder 3.4 sub D). Zij stellen dat Rabobank onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Met betrekking tot de schade voeren zij aan dat zij door de openbare verpanding van de levensverzekeringspolis niet langer meer kunnen werken aan opbouw van de polis, waardoor een rendementsgat is ontstaan en er sprake zal zijn van een lagere koopwaarde. Bij gebrek aan een andere door [P] en [D] aangevoerde grondslag, houdt de rechtbank het ervoor dat zij het onrechtmatig handelen van Rabobank gronden op de door hen gestelde schending van de op Rabobank rustende zorgplicht. Zoals hiervoor al is geoordeeld, heeft Rabobank die zorgplicht niet geschonden. Het beroep op onrechtmatig handelen van Rabobank faalt daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag. De gevorderde verklaring voor recht zal niet worden gegeven.
4.25. [P] en [D] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 3.211,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief EUR 3.211,00)
Totaal EUR 3.211,00
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [P] en [D] om aan Rabobank te betalen een bedrag van EUR 950.000,00 (negenhonderdvijftigduizend euro), vermeerderd met de contractuele rente ad 4,3% per jaar over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 1 april 2008 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [P] en [D] om aan Rabobank te betalen een bedrag van EUR 52.078,00 (tweeënvijftigduizend achtenzeventig euro), vermeerderd met de contractuele rente ad 14,75% per jaar over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 1 april 2008 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [P] om aan Rabobank te betalen een bedrag van EUR 39.052,03 (negenendertigduizend tweeënvijftig euro en drie eurocent), vermeerderd met de contractuele rente ad 7,3% per jaar over het nog niet betaalde deel van een bedrag van EUR 36.557,00 vanaf 1 april 2008 tot de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt [P] en [D] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 4.994,42,
5.5. veroordeelt [P] en [D] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op EUR 8.080,44,
5.6. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8. wijst de vorderingen af,
5.9. veroordeelt [P] en [D] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op EUR 3.211,00,
5.10. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2009.