Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5582

Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/460054-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor feit 1. diefstal met geweld op de openbare weg van een schoudertas en feit 2. poging tot afpersing op de openbare weg. Veroordeling tot betaling van schadevergoeding van € 528,00 ivm feit 1 en van € 400,00 ivm feit 2.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/460054-09 Uitspraak d.d. 19 augustus 2009 Tegenspraak / dip VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats op 1989], wonende te [adres en plaats], thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Vught - Nieuw Vosseveld te Vught. Raadsvrouw mr. W. Monster, advocaat te Amsterdam. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 augustus 2009. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 07 februari 2009 te Apeldoorn op of aan de openbare weg, De Hofdwarsstraat, althans op of aan enige openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een schouder)tas, met als inhoud een rijbewijs en/of een bankpas en/of (ongeveer) 60 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die [slachtoffer A] één of meermalen in het gezicht heeft gestompt/geslagen en/of één of meermalen op de mond, althans op het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of aan die (schouder)tas heeft gerukt; art 310 Wetboek van Strafrecht art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 29 januari 2009 te Apeldoorn, op of aan de openbare weg, De Regentesselaan, althans enige openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer B] te dwingen tot de afgifte van 200 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, immers heeft verdachte toen aldaar - opzettelijk dreigend die [slachtoffer B] (van achteren) een arm om haar nek gedaan en/of haar in een wurggreep gepakt en/of gehouden en/of - die [slachtoffer B] een mes, althans een hard voorwerp op/tegen haar keel gezet en/of gehouden en/of - die [slachtoffer B] (daarbij) opzettelijk dreigend - zakelijk weergegeven - toegevoegd: "Mevrouw, geen kik, anders bent u er geweest. Ik wil 200 euro van u.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht Taal- en/of schrijffouten Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Ontvankelijkheid van de officier van justitie1 Standpunt van de verdediging De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de eerste aanhouding van verdachte op 9 februari 2009 onrechtmatig was. De politie heeft verdachte namelijk aangehouden in een woning zonder toestemming en zonder een machtiging tot binnentreden. De tweede aanhouding van verdachte op 9 februari 2009 was ook onrechtmatig. Deze aanhouding had betrekking op het onder 1 ten laste gelegde feit van 7 februari 2009. Uit het aanvullend proces-verbaal van 28 mei 20092 blijkt echter dat de eerste aanhouding ook al betrekking had op dat feit. Er was na de eerste aanhouding geen sprake van nieuwe informatie, die de tweede aanhouding kon rechtvaardigen. Toen de officier van justitie het bevel tot de tweede aanhouding gaf, bestond ten aanzien van verdachte onvoldoende vermoeden van schuld aan dat feit. Gelet hierop getuigt de tweede aanhouding van een onzuiver oogmerk van het Openbaar Ministerie. De politie heeft verder de getuigen [getuige A] en [getuige B] ingezet om de aanhouding van verdachte te kunnen realiseren. Dat kan niet door de strafrechtelijke beugel. Voorts bevat het dossier aanwijzingen dat de politie -onder meer- verklaringen van getuigen niet (volledig) of niet tijdig heeft geverbaliseerd. Ten slotte heeft de politie de getuigen [getuige A] en [getuige B] gestuurd met daderinformatie. Dat blijkt uit de door deze getuigen bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen dat zij hun vermoeden dat verdachte het feit van 29 januari 2009 heeft gepleegd onder meer baseren op wat zij van de politie hebben gehoord over een beroving van een oud vrouwtje. Als gevolg van het voorgaande is verdachte, volgens zijn raadsvrouw, in zijn recht op een eerlijk proces is geschaad. De officier van justitie dient daarom ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging. Standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft het standpunt van de verdediging betwist. Hij heeft aangevoerd dat hij op 9 februari 2009 heeft getwijfeld aan de rechtmatigheid van de eerste aanhouding en verdachte daarom in vrijheid heeft gesteld. De tweede aanhouding was wel rechtmatig, nu ten aanzien van verdachte een redelijk vermoeden van schuld bestond aan het onder 1 ten laste gelegde feit. Verdachte is vervolgens zo snel mogelijk in verzekering gesteld. Voorts heeft de politie volgens de officier van justitie hooguit abusievelijk bepaalde zaken niet (volledig) of niet tijdig geverbaliseerd. Het voorgaande heeft daarom geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie. Beoordeling van de rechtbank ten aanzien van de gestelde verzuimen bij de aanhoudingen Het verweer van de verdediging betreft de toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge dit wetsartikel kan de rechtbank naar aanleiding van vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek als meest vergaande beslissing nemen dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is. De gestelde verzuimen bij de aanhoudingen kunnen aan de orde worden gesteld bij het verhoor van de verdachte door de rechter-commissaris ex artikel 59a van het Wetboek van Strafvordering. De rechter-commissaris oordeelt vervolgens of de inverzekeringstelling van de verdachte onrechtmatig is. In dat kader toetst de rechter-commissaris -onder meer- of ten aanzien van de in verzekeringgestelde verdachte uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Verdachte is aan de rechter-commissaris voorgeleid en de rechter-commissaris heeft vervolgens de inverzekeringstelling van verdachte niet onrechtmatig geoordeeld.3 Tegen dit oordeel van de rechter-commissaris staat, naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, voor verdachte geen hogere voorziening open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken zou op onaanvaardbare wijze worden doorkruist als bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw of alsnog beroep zou kunnen worden gedaan op verzuimen bij de aanhouding die aan de rechter-commissaris zijn of hadden kunnen worden voorgelegd. De tekst van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering noch de wetsgeschiedenis van die bepaling geeft daartoe aanleiding. Gelet hierop vallen de gestelde verzuimen bij de aanhoudingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet onder de in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde vormverzuimen. ten aanzien van de gestelde verzuimen bij het verbaliseren en bij het omgaan met getuigen De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat door, of onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie, de politie dusdanig onrechtmatig is gehandeld, dat verdachte daardoor in zijn verdediging is geschaad. Hierbij is van belang dat naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken dat door de politie moedwillig vormen zijn verzuimd. Aan de gestelde verzuimen bij het verbaliseren en bij het omgaan met getuigen behoeft naar het oordeel van de rechtbank daarom niet de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, als een van de rechtsgevolgen in artikel 359a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, te worden verbonden. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het niet-ontvankelijkheidsverweer moet worden verworpen. Verweer tot bewijsuitsluiting De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte als gevolg van voormelde verzuimen bij de tweede aanhouding in zijn recht op een eerlijk proces is geschaad. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit dienen daarom de bekentenis van verdachte, de door getuige [getuige C] afgegeven pasjes en het DNA-materiaal van aangeefster [slachtoffer A] van het bewijs te worden uitgesloten. Hierbij is van belang dat die bewijsmiddelen rechtstreeks het gevolg zijn van de tweede onrechtmatige aanhouding. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde verzuimen bij de tweede aanhouding geen gevolgen hebben voor het bewijs. Zoals hiervoor in het kader van de ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van de gestelde verzuimen bij de aanhoudingen is overwogen, vallen de gestelde verzuimen bij de tweede aanhouding naar het oordeel van de rechtbank niet onder de in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde vormverzuimen. Dat leidt de rechtbank tot de conclusie dat het verweer tot bewijsuitsluiting moet worden verworpen. Overwegingen ten aanzien van het bewijs Inleiding Op 29 januari 2009 kreeg de politie een melding van een beroving bij de SNS bank in De Regentesselaan te Apeldoorn. Ter plaatse trof de politie [slachtoffer B] aan die verklaarde dat zij door een man was gedwongen om geld te pinnen. Naar aanleiding hiervan zijn verschillende getuigen gehoord. [slachtoffer B] heeft op 4 februari 2009 aangifte gedaan van diefstal met geweld of afpersing dan wel een poging daartoe. Op 7 februari 2009 omstreeks 14.39 uur kwam bij de politie een melding binnen dat verdachte in de binnenstad van Apeldoorn liep en ‘even geld wilde maken’. Omstreeks 15.00 uur op die dag werd een vrouw in de Hofdwarsstraat te Apeldoorn met geweld van haar schoudertas beroofd. Naar aanleiding hiervan zijn verschillende getuigen gehoord. Op 7 februari 2009 werd door [slachtoffer A] aangifte gedaan van diefstal met geweld. Standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld heeft begaan. Hij baseert zich hierbij -onder meer- op de aangifte van [slachtoffer A] en het door haar opgegeven signalement van de dader en op de bekentenis van verdachte. De officier van justitie hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer A] per ongeluk heeft geraakt, nu uit meerdere getuigenverklaringen volgt dat verdachte aangeefster [slachtoffer A] meerdere keren hard in het gezicht heeft geslagen. De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde feit eveneens wettig en overtuigend bewezen op basis van -onder meer- de aangifte van [slachtoffer B] en het door haar gegeven signalement van de dader. Dat signalement komt overeen met het signalement dat getuige [getuige A] van verdachte heeft gegeven. Voorts heeft [getuige A] verklaard dat zij op 29 januari 2009 van verdachte heeft gehoord dat hij geld nodig had en op zoek was naar een rustige bank waar weinig mensen kwamen. Volgens [getuige A] fietste verdachte vervolgens richting de SNS-bank, kwam hij korte tijd later terug en riep hij dat het ‘wijfie’ er niets op had staan. Er zijn verder drie getuigen, waaronder [getuige A] en [getuige B], die van verdachte hebben gehoord dat hij een vrouw heeft beroofd. Deze getuigen beschikten over gedetailleerde daderinformatie. Standpunt van de verdediging Door en namens verdachte is het standpunt ingenomen dat het onder 1 ten laste gelegde geweld, dat op [slachtoffer A] is toegepast, niet bewezen kan worden. Hiertoe is aangevoerd dat de arm van verdachte per ongeluk in het gezicht van [slachtoffer A] terecht is gekomen. Voorts is het DNA-onderzoek naar de bloedvlek op het vest van verdachte niet zorgvuldig uitgevoerd, zodat het resultaat daarvan niet tot het bewijs mag worden gebezigd. De onder 2 ten laste gelegde poging tot afpersing kan, volgens verdachte en zijn raadsvrouw, evenmin bewezen worden. Hiertoe is het volgende aangevoerd. De getuigen [getuige A], [getuige B] en [getuige D] hebben de ten laste gelegde poging tot afpersing niet waargenomen. Voorts zijn hun verklaringen onbetrouwbaar. Hierbij is van belang dat zij er belang bij hebben gehad om te liegen, nu het niet uitgesloten is dat zij betrokken waren bij de ten laste gelegde poging tot afpersing. De verklaringen van [getuige A] en [getuige B] vertonen verder onderlinge verschillen. [getuige A] heeft verklaard dat zij op 29 januari 2009 samen met [getuige B] op het Marktplein te Apeldoorn was, toen verdachte voorbij fietste, maar [getuige B] heeft dat in zijn eerste verklaring niet bevestigd. Nu [getuige B] bij de rechter-commissaris wel heeft verklaard dat hij verdachte op 29 januari 2009 op het Marktplein te Apeldoorn heeft gesproken, heeft hij onderling tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Hij heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Ten slotte zijn deze getuigen “gestuurd” door informatie van de politie en hebben zij hun verklaringen op elkaar afgestemd. Beoordeling van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde Aangeefster [slachtoffer A] heeft verklaard4 dat een man op 7 februari 2009 omstreeks 14.45 uur in de Hofdwarsstraat aan haar tassen, die om haar schouder hingen, rukte. De man zei tegen haar: “los, los”. Hij hield haar schoudertas vast en stompte haar in het gezicht. Hij sloeg haar op haar mond en gaf meerdere stompen op haar hoofd. Hij rukte haar schoudertas los en nam die mee. In haar schoudertas zat haar portemonnee met daarin -onder meer- € 60,00, haar bankpas en haar rijbewijs. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard5 dat hij op 7 februari 2009 de diefstal van de schoudertas van [slachtoffer A] heeft gepleegd. Getuige [getuige E] heeft verklaard6 dat zij op 7 februari 2009 omstreeks 15.00 uur heeft gezien dat de vrouw door de jongen in elkaar werd geslagen. Hij heeft haar meerdere keren in het gezicht gestompt. Het ging er hard aan toe. De vrouw kroop in elkaar om de stompen te ontwijken. Gelet op de aangifte van [slachtoffer A], de deels bekennende verklaring van verdachte en de getuigenverklaring van [getuige E], in onderling verband en in samenhang beschouwd, acht de rechtbank de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld bewezen. De rechtbank volgt het standpunt van de verdediging niet dat de arm van verdachte per ongeluk in het gezicht van [slachtoffer A] terecht is gekomen. Hierbij is van belang dat verdachte, volgens [getuige E], [slachtoffer A] meerdere keren hard in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen. ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde Aangeefster [slachtoffer B] heeft verklaard7 dat zij op 29 januari 2009 omstreeks 12.00 uur voor de geldautomaat van de SNS-bank in De Regentessenlaan te Apeldoorn stond en haar pincode had ingetoetst, toen een jongen, die achter haar stond, zijn arm om haar nek deed en haar in een wurggreep hield. Zij voelde een mes of iets hards op haar keel. De jongen zei tegen haar: “mevrouw, geen kik, anders dan bent u er geweest. Ik wil 200 euro van u.” Zij heeft geen geld voor hem kunnen opnemen. De pinautomaat gaf de mededeling dat het saldo van haar bankrekening niet toereikend was. Toen de jongen dat zag, heeft hij haar losgelaten en is hij weggegaan. Getuige [getuige A] heeft verklaard8 dat zij op 29 januari 2009 omstreeks 12.00 uur op het Marktplein te Apeldoorn van verdachte heeft gehoord dat hij € 250,00 nodig had voor een kamer. Hij heeft haar gevraagd waar een rustige bank was waar weinig mensen kwamen. Hij is vervolgens in de richting van de SNS-bank gefietst. Toen hij korte tijd later vanuit de richting van de SNS-bank terug fietste, riep hij: “nou dat wijffie had er niets op staan”. Op 30 januari 2009 heeft verdachte op het Marktplein te Apeldoorn aan haar verteld dat die vrouwt haar pincode had ingetoetst, hij achter haar stond, zijn arm om haar nek deed en tegen haar zei dat ze € 250,00 moest pinnen. Verdachte heeft haar ([getuige A]) voorgedaan hoe hij zijn arm om haar nek deed. Getuige [getuige B] heeft verklaard9 dat hij op 29 januari 2009 omstreeks 14.00 uur op het Marktplein te Apeldoorn al van [getuige A] heeft gehoord dat verdachte korte tijd daarvoor een vrouw had beroofd bij de SNS-bank. Op 30 januari 2009 heeft verdachte op het Marktplein te Apeldoorn aan hem verteld hoe hij de vrouw met zijn ene hand om haar keel heeft gepakt en met zijn andere hand een mes op haar keel heeft gezet. Voorts heeft verdachte verteld dat de vrouw van hem € 250,00 moest pinnen, maar dat vervolgens is gebleken dat het saldo van de bankrekening van de vrouw niet toereikend was. Verdachte heeft hem verder nog voorgedaan hoe hij de vrouw heeft vastgepakt. Gelet op de aangifte van [slachtoffer B] en de getuigenverklaringen van [getuige A] en [getuige B], in onderling verband en in samenhang beschouwd, acht de rechtbank de onder 2 ten laste gelegde poging tot afpersing bewezen. Dat in de aangifte een bedrag van € 200,- en in de getuigenverklaringen een bedrag van € 250,- wordt genoemd doet daaraan niet af. De rechtbank volgt het standpunt van de verdediging niet dat de verklaringen van [getuige A] en [getuige B] onbetrouwbaar zijn. Hierbij is het volgende van belang. De rechtbank stelt vast dat de getuigen [getuige A] en [getuige B] jegens verdachte belastend hebben verklaard. Uit het dossier valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat deze getuigen enige reden hebben gehad om belastend te verklaren. Dit wordt ondersteund door de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat deze getuigen niet iets tegen hem hebben. Volgens de raadsvrouw van verdachte hadden [getuige A] en [getuige B] er wel belang bij om te liegen omdat zij mogelijk zelf bij de poging tot afpersing van [slachtoffer B] betrokken waren, maar die stelling is volstrekt onvoldoende onderbouwd. Voorts hebben [getuige A] en [getuige B] beiden verklaard dat zij van verdachte hebben gehoord hoe hij de vrouw heeft gedwongen om geld te pinnen. [getuige B] heeft van verdachte ook gehoord dat de vrouw geen geld heeft kunnen opnemen vanwege een te laag saldo op haar bankrekening. Deze getuigenverklaringen zijn gedetailleerd en komen in sterke mate overeen met de aangifte van [slachtoffer B]. De rechtbank acht de verklaringen van [getuige A] en [getuige B] dat verdachte hun hierover heeft verteld daarom geloofwaardig. Dat [getuige A] en [getuige B] in hun verklaringen zouden zijn gestuurd door (informatie van) de politie, acht de rechtbank niet aannemelijk. De politie heeft weliswaar met [getuige A] en [getuige B] over de poging tot afpersing gesproken, maar gesteld noch gebleken is dat de politie hen ook gedetailleerd heeft geïnformeerd over de wijze waarop de vrouw is vastgepakt en de reden waarom zij geen geld heeft kunnen opnemen. Hierbij is van belang dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft meegedeeld dat door de politie geen officieel persbericht met gedetailleerde informatie hierover naar buiten is gebracht. Uit het dossier valt, naar het oordeel van de rechtbank, verder niet af te leiden dat [getuige A] en [getuige B] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Tenslotte zijn de -kleine- verschillen tussen hun verklaringen en de onderlinge discrepanties in de verklaringen van [getuige B] naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van hen als getuigen te twijfelen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [getuige A] en [getuige B] daarom betrouwbaar. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: 1. hij op 7 februari 2009 te Apeldoorn op de openbare weg, De Hofdwarsstraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een schoudertas, met als inhoud een rijbewijs en een bankpas en 60 euro, geheel toebehorende aan [slachtoffer A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer A] meermalen in het gezicht heeft gestompt/geslagen en meermalen op de mond heeft geslagen/gestompt en aan die schoudertas heeft gerukt; 2. hij op 29 januari 2009 te Apeldoorn, op de openbare weg, De Regentesselaan, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer B] te dwingen tot de afgifte van 200 euro geheel toebehorende aan die [slachtoffer B], immers heeft verdachte toen aldaar - opzettelijk dreigend die [slachtoffer B] van achteren een arm om haar nek gedaan en haar in een wurggreep gepakt en gehouden en - die [slachtoffer B] een mes, althans een hard voorwerp op/tegen haar keel gezet en gehouden en - die [slachtoffer B] daarbij opzettelijk dreigend - zakelijk weergegeven - toegevoegd: "Mevrouw, geen kik, anders bent u er geweest. Ik wil 200 euro van u.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven: feit 1. Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg; feit 2. Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg. Strafbaarheid van verdachte Over de persoon van verdachte is een psychologisch onderzoeksrapport uitgebracht, gedateerd 30 juni 2009, opgemaakt door drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog-psychotherapeut. Met de conclusie van deze gedragsdeskundige, te weten dat verdachte op grond van zijn persoonlijkheidsproblematiek licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd, kan de rechtbank zich verenigen. De rechtbank neemt deze conclusie over. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Oplegging van straf Standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De officier van justitie acht voor de strafmaat van belang de ernst van de feiten. Verdachte heeft op brute wijze gehandeld en [slachtoffer A] en [slachtoffer B] hebben daar blijkens hun slachtofferverklaringen een onveilig gevoel aan overgehouden. De officier van justitie heeft in zijn eis betrokken dat verdachte ondanks zijn jeugdige leeftijd een omvangrijk strafblad heeft. Ook heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, en dat de kans op recidive groot is door zijn persoonlijkheidsproblematiek en gebruik van softdrugs. Verdachte zal een intensief begeleidingsprogramma moeten volgen, zoals in voormeld rapport is geadviseerd. De officier heeft zich verder op het standpunt gesteld dat voormelde verzuimen bij de aanhoudingen van verdachte geen gevolgen hebben voor de strafmaat. Standpunt van de verdediging Door de raadsvrouw is aangevoerd dat, ingeval de rechtbank komt tot enige veroordeling, rekening dient te worden gehouden met de volgende omstandigheden. De eis van de officier van justitie betekent onder het nieuwe VI-regime dat verdachte pas na 18 maanden vrijkomt. Verdachte heeft voor het onder 1 ten laste gelegde feit al voldoende tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht en hij moet licht verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Hij gebruikt ook geen drugs meer en heeft toekomstplannen. Hij wilt het middenstandsdiploma halen. Verdachte ziet in dat hij hulp nodig heeft bij zijn persoonlijkheidsproblematiek. Ten slotte dienen voormelde verzuimen bij de aanhoudingen van verdachte te worden gecompenseerd in de strafmaat. De raadsvrouw heeft een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepleit en/of een langere voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging kan zich vinden in het opleggen van een agressiehanteringstraining en een intensieve begeleidingsproject, zoals in voormeld rapport van 30 juni 2009 is geadviseerd. Beoordeling van de rechtbank De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede geleg op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tasjesroof op de openbare weg en een poging tot afpersing op de openbare weg. Hierbij waren twee slachtoffers betrokken. Verdachte heeft niet geschuwd om deze feiten op klaarlichte dag te plegen en daarbij het nodige geweld te gebruiken. Hij heeft daardoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. De ervaring leert dat slachtoffers van een tasjesroof en afpersing op de openbare weg als hier gepleegd gedurende langere tijd de nodige angstgevoelens daaraan kunnen overhouden. Die gevolgen hebben zich, blijkens de slachtofferverklaringen van [slachtoffer A] en [slachtoffer B], ook werkelijk voorgedaan. In het nadeel van verdachte weegt dat hij ondanks zijn jeugdige leeftijd een omvangrijk strafblad heeft, waaruit blijkt dat hij de afgelopen vijf jaar meerdere soortgelijke delicten heeft gepleegd.10 Het pleit voor verdachte dat hij geen drugs meer gebruikt. Hij heeft plannen voor de toekomst, waaronder het behalen van het middenstandsdiploma. Hij ziet verder in dat hij hulp nodig heeft bij zijn persoonlijkheidsproblematiek. Volgens zijn raadsvrouw staat verdachte positief tegenover een agressiehanteringstraining en een intensief begeleidingsproject. Uit de over verdachte uitgebrachte rapportage11 komt naar voren dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, die hij uit in impulsief, agressief en grensoverschrijdend gedrag. De persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, het ontbreken aan richting en sturing en het ontbreken aan een professioneel en sociaal netwerk vergroten de kans op herhaling. Gelet hierop wordt een agressiehanteringstraining geadviseerd bij bijvoorbeeld De Waag en een intensief begeleidingsproject bij bijvoorbeeld Stichting Exodus in Amsterdam of Haarlem. Geadviseerd wordt daarom een voorwaardelijke straf op te leggen, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Alles overwegende zal de rechtbank een deels voorwaardelijke straf opleggen die lager is dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient verdachte ervan te doordringen dat hij in de toekomst geen strafbare feiten meer pleegt. Zoals hiervoor in het kader van de ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van de gestelde verzuimen bij de aanhoudingen is overwogen, vallen die verzuimen naar het oordeel van de rechtbank niet onder de in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde vormverzuimen. De straf wordt daarom niet verlaagd om langs die weg de gestelde vormverzuimen bij de aanhoudingen te compenseren. Vordering tot schadevergoeding ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer A] De benadeelde partij [slachtoffer A] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 153,00 aan materiele schade en € 375,00 aan immateriële schade gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A] zal worden toegewezen. De gestelde materiele en immateriële schade van [slachtoffer A] zijn volgens de officier van justitie voldoende onderbouwd en de hoogte van de gevorderde schadevergoedingen zijn redelijk. De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer A] moet worden gematigd tot een bedrag van € 250,00. Hiertoe heeft zij zich gebaseerd op de hoogte van de vergoedingen die in de Nederlandse rechtspraak voor dit soort feiten worden toegewezen. Voorts is van belang dat verdachte door zijn slechte financiële situatie niet in staat is om de gevorderde schadevergoeding te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte de bril van de benadeelde partij is beschadigd en een geldbedrag van haar is weggenomen. Voorts heeft de handelwijze van verdachte gevolgen gehad voor het leven van benadeelde partij. Als gevolg van dat handelen heeft zij immateriële schade geleden. Verdachte is voor deze materiele en immateriële schade van de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank acht in redelijkheid een vergoeding van in totaal € 153,00 voor de materiele schade en van € 375,00 voor de immateriële schade op zijn plaats, te vermeerderen met de wettelijke rente. ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer B] De benadeelde partij [slachtoffer B] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 400,00 aan immateriële schade gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B] zal worden toegewezen. De gestelde immateriële schade van [slachtoffer B] is volgens de officier van justitie voldoende onderbouwd en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding is redelijk. De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer B] moet worden gematigd tot een bedrag van € 200,00. Hiertoe heeft zij zich gebaseerd op de hoogte van de vergoedingen die in de Nederlandse rechtspraak voor dit soort feiten worden toegewezen. Voorts is van belang dat verdachte door zijn slechte financiële situatie niet in staat is om de gevorderde schadevergoeding te betalen. Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen ter zitting met betrekking tot de vordering is gebleken is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de handelwijze van verdachte gevolgen heeft gehad voor het leven van benadeelde partij. Zij heeft als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank acht in redelijkheid een vergoeding van € 400,00 voor de immateriële schade op zijn plaats, te vermeerderen met de wettelijke rente. Schadevergoedingsmaatregel Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van slachtoffers [slachtoffer A] en [slachtoffer B]. Toepasselijke wettelijke artikelen Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 45, 57, 310, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing De rechtbank: * verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan; * verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; * verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als: feit 1. Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg; feit 2. Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg. * verklaart verdachte strafbaar; * veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden; * bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; * beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. * stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als die inhouden het volgen van een agressiehanteringstraining in bijvoorbeeld De Waag of van een intensief begeleidingsproject bij bijvoorbeeld Stichting Exodus in Amsterdam of Haarlem; * geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen; * veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer A], [adres, plaats], van een bedrag van € 528,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en met de betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil; * veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer B], [adres, plaats], van een bedrag van € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en met de betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil; * legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer A.W. [slachtoffer A] een bedrag te betalen van € 528,00 met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 21 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt; * legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer B] een bedrag te betalen van € 400,00 met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 16 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt; * bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mrs. Van den Dungen-Dijkstra, voorzitter, Kleinrensink en Follender Grossfeld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Wever, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 augustus 2009. mr. Follender Grossfeld is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. Voetnoten: 1 Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna vermelde voetnoten telkens verwezen naar processen-verbaal, met bijbehorende dossierpagina’s, die deel uitmaken van het in de wettelijke vorm opgemaakte (Stam)proces-verbaal nr. PL0621/09-220615. Dit proces-verbaal is op 25 maart 2009 opgemaakt door [naam], brigadier van politie Team Apeldoorn Binnenstad, en [naam], hoofdagent van politie Team Recherche, District Apeldoorn, Regiopolitie Noord-Oost Gelderland.. 2 Proces-verbaal Ambtelijk verslag nr. PL0621/09-215563, gedateerd 28 mei 2009, opgemaakt door [naam], brigadier van politie Team Apeldoorn Binnenstad, en [naam], hoofdagent van politie Team Recherche, District Apeldoorn, Regiopolitie Noord-Oost Gelderland. 3 Proces-verbaal van de rechter-commissaris van de rechtbank Zutphen van verhoor van verdachte (rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en de vordering tot inbewaringstelling) van 12 februari 2009. 4 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 46 en 47 5 Proces-verbaal van de rechter-commissaris van de rechtbank Zutphen van verhoor van verdachte (rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en de vordering tot inbewaringstelling) van 12 februari 2009. 6 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 114 7 Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 21 en 22 8 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 31 en 32 9 Proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 27 en 28 10 Uittreksel Justitiele Documentatie, gedateerd 13 februari 2009 11 Het psychologisch onderzoeksrapport, gedateerd 30 juni 2009, opgemaakt door drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog-psychotherapeut, en het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 4 augustus 2009, opgemaakt door F. Embregts, reclasseringswerker, en P.A.F. Donkers, Unitmanager.