Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5544

Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901269/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) [appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellante]) onder oplegging van een last onder dwangsom gelast uiterlijk op 29 oktober 2007 de in afwijking van de bij besluit van 17 maart 2004 verleende bouwvergunning geplaatste wand en (verlaagd) plafond in het pand aan de [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden alsmede in het pand de noodzakelijke voorzieningen te treffen zoals deze zijn genoemd in het rapport onderzoek brandveiligheid van 19 juni 2007, met kenmerk 003827730 (hierna: de lasten).


Uitspraak

200901269/1/H1. Datum uitspraak: 19 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], beide gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 8 januari 2009 in zaak nr. 08/449 in het geding tussen: [appellanten] en het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) [appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellante]) onder oplegging van een last onder dwangsom gelast uiterlijk op 29 oktober 2007 de in afwijking van de bij besluit van 17 maart 2004 verleende bouwvergunning geplaatste wand en (verlaagd) plafond in het pand aan de [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden alsmede in het pand de noodzakelijke voorzieningen te treffen zoals deze zijn genoemd in het rapport onderzoek brandveiligheid van 19 juni 2007, met kenmerk 003827730 (hierna: de lasten). Bij besluit van 8 februari 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 maart 2009. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E. Hardenberg, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door J. Groeneveld, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellante] betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van het college van 15 november 2007 een nieuw besluit is waartegen bezwaar en beroep open staat. De brief van 15 november 2007 is een reactie op de door [appellante] bij het college ingediende brief van 2 november 2007. Het college diende deze brief bij het besluit op bezwaar te betrekken. Nu het college dit ook heeft gedaan, kan het betoog niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. 2.2. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de aan de last verbonden begunstigingstermijn onredelijk kort is. 2.2.1. Het betoog faalt. Ter zitting bij de rechtbank heeft [appellante] erkend dat het in beginsel mogelijk was binnen de gestelde termijn aan de lasten te voldoen. Dat [appellante] deze erkenning in hoger beroep ontkend, maakt dat niet anders. Verder is [appellante] reeds bij brief van 28 april 2005 door het college, onder verwijzing naar de conclusies die zijn vervat in het rapport "Onderzoek brandveiligheid" van 28 april 2005, kenmerk 440006, in kennis gesteld dat het pand niet voldoet aan de veiligheidseisen die daaraan dienen te worden gesteld en dat is gebouwd in afwijking van de aan [appellante] bij besluit van 17 maart 2004 verleende bouwvergunning. Tevens is [appellante] bij brief van 20 januari 2006 door het college geïnformeerd over het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom indien de geconstateerde overtredingen niet worden beëindigd. 2.2.2. Voorts heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college aan de inhoud van een door [appellante] bij het college ingediende brief van 2 november 2007, aanleiding behoorde te zien de begunstigingstermijn te verlengen. Op 29 oktober 2007 heeft telefonisch overleg plaatsgevonden tussen de gemachtigde van [appellante] en een ambtenaar van de gemeente. In het daarvan gemaakte verslag is vermeld dat [appellante] uiterlijk op 2 november 2007 een planning c.q. stappenplan zal overleggen, naar aanleiding waarvan wordt bepaald of de begunstigingstermijn zal worden opgeschort. Ten aanzien van de brief die [appellante] op 2 november 2007 bij het college heeft ingediend, heeft het college zich in het besluit op bezwaar van 8 februari 2008 op het niet onredelijke standpunt gesteld dat hierin geen stappenplan of planning is neergelegd. In deze omstandigheid had het derhalve geen aanleiding hoeven zien de begunstigingstermijn te verlengen. Dat [appellante] bij brief van 27 november 2007 alsnog een plan van aanpak heeft ingediend, maakt dat niet anders. Nu dit plan buiten de in het overleg gestelde termijn is ingediend, behoefde het college niet alsnog de begunstigingstermijn aan te passen. 2.3. [appellante] ten slotte betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij tegen de brief van 28 april 2005 rechtsmiddelen kon instellen. Dit betoog kan echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu de rechtbank voor het overige op goede gronden heeft geoordeeld dat de lasten onder dwangsom niet onduidelijk zijn. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena w.g. Van Dorst lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009 17-543.