Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5538

Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901554/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Achtkarspelen (hierna: de raad) bij besluit van 21 augustus 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Twijzel" (hierna: het plan).


Uitspraak

200901554/1/R2. Datum uitspraak: 19 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats] en het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Achtkarspelen (hierna: de raad) bij besluit van 21 augustus 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Twijzel" (hierna: het plan). Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2009, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2009, waar [appellant], in persoon, is verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door M. Streefkerk en K.J. Matthijs, ambtenaren van de gemeente, daar als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het plan, dat is opgesteld in het kader van het actualiseringproject "Actualisering bestemmingsplannen Achtkarspelen", heeft een conserverend karakter en voorziet in de planologische regeling van het dorp Twijzel. 2.3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" voor zover dat betrekking heeft op het gedeelte van het [perceel], sectie […], nummer […] dat is gelegen ten noordwesten van het perceel [locatie] (hierna: het perceel). Hij voert hiertoe aan dat hij niet is gehoord en de procedure onzorgvuldig is verlopen. Zo is sprake van diverse verschrijvingen en is bij de bekendmaking van het goedgekeurde plan een verkeerde plankaart gepubliceerd. Hij betoogt voorts dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen nu het plan niet voorziet in de mogelijkheid om op het perceel bebouwing voor agrarisch gebruik op te richten. Volgens [appellant] is de sinds 1946 toegestane bebouwing nog steeds passend in het provinciale en gemeentelijke beleid. Hij betoogt dat het door hem voorgestane kleinschalig agrarisch bedrijf ter plaatse het agrarische karakter niet verder zal aantasten dan de nabijgelegen niet-agrarische bedrijven en de nieuwbouwwijk reeds hebben gedaan. 2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat de wettelijke regeling inzake bestemmingsplannen niet verplicht tot horen. Wat de overige procedurele onregelmatigheden betreft stelt het college zich, in navolging van de raad, op het standpunt dat deze zijn hersteld en dat de belangen van [appellant] door de onjuiste informatie niet zijn geschaad. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat geen blijvende rechten kunnen worden ontleend aan een bestemmingsplan. Een agrarische bestemming zonder bebouwingsmogelijkheden is volgens het college passend in het streekplan. Het college neemt het standpunt in dat met de belangen van [appellant] voldoende rekening is gehouden. Het voert hiertoe aan dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt zodanige concrete plannen te hebben voor een (klein) agrarisch bedrijf dat de raad daarmee rekening diende te houden. De raad heeft daardoor volgens het college dan ook niet kunnen beoordelen of een dergelijk bedrijf uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening op die specifieke locatie wel aanvaardbaar zou zijn geweest. De door [appellant] genoemde bedrijven zijn volgens het college door middel van een aanduiding op de plankaart aangegeven en verder via maatwerk milieukundig ingepast, hetgeen uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar wordt geacht. 2.5. Het perceel, waarvan [appellant] eigenaar is, heeft de bestemming "Agrarische doeleinden A". Ingevolge artikel 12 van de planvoorschriften is het perceel bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Ingevolge het tweede lid, onderdeel a, aanhef en onder 2, en onderdeel b, aanhef en onder 1, mogen, voor zover hier relevant, bedrijfsgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De plankaart voorziet niet in een bouwvlak op het perceel, zodat ter plaatse geen gebouwen mogen worden gebouwd. 2.6. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat hij niet is gehoord overweegt de Afdeling dat het bestreden besluit tot stand is gekomen met toepassing van de procedure ingevolge artikel 28 van de WRO. Artikel 28 van de WRO noch enig ander wettelijk voorschrift voorziet in een hoorplicht. In de besluitvormingsprocedure inzake de vaststelling van het plan geldt ingevolge artikel 23 van de WRO gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Awb evenmin een hoorplicht. Voor het oordeel dat in dit geval onzorgvuldig is gehandeld door belanghebbenden niet te horen, bestaat geen grond. Ten aanzien van de verschrijvingen overweegt de Afdeling dat het college in redelijkheid tot het standpunt heeft kunnen komen dat deze niet van dien aard zijn dat daardoor onduidelijk was waarop het plan en het bestreden besluit betrekking hebben. Daarbij is in aanmerking genomen dat [appellant] tijdig bedenkingen heeft ingediend bij het college en tijdig beroep heeft ingesteld bij de Afdeling. Het betoog inzake de plankaart heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. 2.7. Wat het betoog inzake de belangenafweging betreft overweegt de Afdeling dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende rekening is gehouden met de belangen van [appellant]. Daarbij is in aanmerking genomen dat het plan voorziet in het vigerende agrarische gebruik van het perceel en [appellant] voorafgaand aan het bestreden besluit zijn belangen bij een bouwmogelijkheid niet uit een concreet bouwplan heeft doen blijken, zodat daarmee geen rekening kon worden gehouden bij de besluitvorming. Dat in de nabijheid van het perceel niet-agrarische bedrijven en woningen aanwezig zijn doet hieraan niet af. Het betoog van [appellant] dat een bebouwingsmogelijkheid past in het provinciale en gemeentelijke beleid treft evenmin doel, nu de beoordeling daarvan slechts kan plaatsvinden aan de hand van concrete bouwplannen en gegevens hieromtrent niet door [appellant] zijn overgelegd. Voor zover [appellant] betoogt dat het vorige bestemmingsplan hem meer rechten toekent dan het plan overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. 2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins in zoverre is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. De Rooy, ambtenaar van Staat. w.g. Simons-Vinckx w.g. De Rooy lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009 410-573.