Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5535

Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900161/1/M2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 juni 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) aan [appellant] twee lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.


Uitspraak

200900161/1/M2. Datum uitspraak: 19 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 juni 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) aan [appellant] twee lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtredingen van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Bij besluit van 3 december 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 3 februari 2009. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Groot en P.W. Adriaansen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het college heeft bij controlebezoeken aan de inrichting van [appellant] geconstateerd dat in deze inrichting, zonder een daarvoor krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning, mest wordt opgeslagen in mestsilo's dan wel op het buitenterrein en dat mest wordt bewerkt met een mestscheidingsinstallatie. De bij besluit van 12 juni 2008 opgelegde lasten onder dwangsom strekken tot het ongedaan maken van deze overtredingen. 2.2. [appellant] voert aan dat ten onrechte een last onder dwangsom is opgelegd ten aanzien van de opslag van mest in mestsilo's. Volgens [appellant] is deze activiteit inherent aan de agrarische bedrijfsvoering. 2.2.1. De Afdeling stelt vast dat de opslag van mest in de mestsilo's niet als zodanig is vergund in de voor de inrichting geldende revisievergunning van 6 juli 2008 en dat deze opslag reeds daarom in strijd is met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. De beroepsgrond faalt. Ten aanzien van de opslag van mest op het buitenterreinen en de bewerking van mest in een mestscheidingsinstallatie is niet in geschil dat deze activiteiten in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer werden verricht. Het college kon derhalve terzake handhavend optreden. 2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.4. [appellant] betoogt dat handhaving onevenredig is omdat er concreet zicht op legalisatie bestond. 2.4.1. Voor het bestaan van concreet zicht op legalisatie is van belang dat er een vergunning is aangevraagd die strekt tot legalisatie van de desbetreffende, niet vergunde, activiteiten of situatie. [appellant] heeft op 29 april 2008 bij het college een aanvraag om veranderingsvergunning ingediend. Deze aanvraag voorziet in het opslaan en bewerken van mest en in de installatie van een chemische luchtwasser met een rendement van 95%. Niet in geschil is dat ten tijde van het bestreden besluit deze luchtwasser niet in gebruik was. De situatie waarop de lasten onder dwangsom zien - het opslaan en bewerken van mest zonder de milieubeschermende voorziening van een chemische luchtwasser met een rendement van 95% - komt niet overeen met de situatie waarvoor een veranderingsvergunning is gevraagd. Anders dan [appellant] stelt is er in dit geval dan ook geen concreet zicht op legalisatie. De beroepsgrond faalt. 2.5. [appellant] betoogt verder het opleggen van deze lasten onder dwangsom onevenredig is, omdat hij reeds afspraken had gemaakt met het college over beëindiging van de overtredingen. De Afdeling overweegt dat niet is gebleken van een rechtens te honoreren toezegging op grond waarvan het college van handhaving had moeten afzien. De beroepsgrond faalt. 2.6. [appellant] betoogt ten slotte dat de gestelde begunstigingstermijn die liep tot en met 8 juli 2008 te kort is. Volgens [appellant] diende de begunstigingstermijn 8 weken te bedragen en in te gaan op 16 juni 2008, de dag waarop hij kennis had genomen van het besluit van 12 juni 2008. Aan de huidige begunstigingstermijn is slechts voldaan ten koste van een zeer hoge financiële en personele belasting en inspanning, aldus [appellant]. 2.6.1. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat lasten redelijkerwijs niet binnen de gegeven begunstigingstermijn konden worden uitgevoerd dan wel dat het college deze termijn anderszins niet in redelijkheid heeft kunnen stellen. De beroepsgrond faalt 2.7. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Van der Maesen de Sombreff lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009 190-570.